Sedimentologisch onderzoek op het werkeiland in de Philipsdam Hoe de waterbeweging in een zeearm de morfologie van de bodem beïnvloedt, is later af te lezen uit de afgezette sedimenten. Het onderzoek daarnaar draagt bij tot een beter begrip van het verband tussen water- en sedimentbeweging. Dit inzicht is van betekenis voor de aanzandings- en ontgrondingsproble- matiek tijdens en na de bouw van de Ooster- scheldewerken, met name voor de voorspelling van de morfologische veranderingen die in de Oosterschelde en de voordelta zullen optreden na het gereedkomen van de Oosterscheldeke- ring. Ook was het belangrijk bij de interpretatie van boor- en sondeer gegevens die gebruikt werden voor de berekening van de stabiliteit van de dammen en voor de vaststelling van zandwinplaatsen. Voornamelijk om deze laatste reden werd al meer dan tien jaar geleden een sedimentologisch onderzoek uitgevoerd (Bericht 60, mei 1972). De bodemmorfologie in de geulen van de Oosterschelde wordt in hoge mate bepaald door de sterkte van de getijstromen. Bij geringe waterbeweging ontstaat een min of meer vlakke bodem; bij grotere snelheden worden achtereenvolgens kleine en grote bodemribbels gevormd, die zich in de richting van de stroom verplaatsen. Iedere bodemconfiguratie en de beweging en verandering daarvan, beantwoordt aan een bepaald stroombeeld nabij de bodem en de verandering daarvan in de tijd. De sedimentaire gelaagdheid is een neerslag van dat gebeuren. Bij een eerste benadering kan men de recente afzettingen van het getijdemilieu van Zuidwest- Nederland onderverdelen in drie sediment typen. Type 1 wordt gekenmerkt door grof tot matig fijn zand met afgeronde kleibrokjes, verspoelde schelpen en grootschalige scheefge- laagde sedimentaire structuren. De dikte van de afzonderlijke scheefgelaagde eenheden bedraagt minimaal 10 cm. Dit sedimenttype ontstaat bij aanzanding in een veld van grote bodemribbels. Zij treden pas opals de maximale stroomsnelheden een halve meter boven de bodem groter zijn dan 0,65 a 0,70 m/s. In type 2 vindt men kleinschalig scheefgelaagd matig fijn tot fijn zand. De afzonderlijke scheef gelaagde eenheden bereiken een maximale dikte van enkele centimeters en zijn al dan niet afgedekt door een kleilaagje. Dit sedimentatie beeld ontstaat in een veld van kleine bodemrib bels bij stroomsnelheden tussen 0,45 en 0,70 m/s. Als naast de getijstromen de golfbeweging van invloed is op het sedimenttransport, kan dit sedimenttype bij nog lagere stroomsnelhe den ontstaan. Type 3 biedt een afwisseling van fijn zand en kleilaagjes met een onregelmatige horizontale Fig. 2. Flydrografische ontwik keling van het Krammer en het Slaak tussen 1964 en 1976. Het kruisje geeft de plaats weer van het beschreven profiel Fig. 1. Situatie van de bouwput van het sluizencomplex in de Philipsdam PHILIPSDAM BOUWPUT SLAAK HULPBRUG SINT-PHILIPSLAND 34

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1982 | | pagina 36