slibproduktie. Deze vorm van sedimentatie
verdient dus de aandacht, temeer daar een
belangrijk deel van het slib in de Oosterschelde
door schelpdieren wordt gefiltreerd.
Bezinking van slib kan ook gevolgen hebben
voor de morfologie van het getijdebekken. Men
kan dan met name denken aan de aangroei van
slikken en schorren langs de geuloevers. In de
Oosterschelde verloopt dit proces maar
langzaam, als gevolg van de relatief lage
slibconcentraties in het water. Snelle aanslib
bing vindtalleen plaats in gedeeltelijk ingesloten
gebieden, zoals havens, waar het water
stagneert.
Het is niet eenvoudig goed te omschrijven wat
men onder 'slib' verstaat. Het meest gebruikelijk
is om 'slib' te noemen: alle vaste stof, in het
water, organisch en anorganisch, die een zeefje
met een maas van 50 micron (0,05 milimeter)
passeert, maar achterblijft op een filter met een
maas van 1 micron. Alle vaste stof in het water
die achterblijft in dit filter wordt aangeduid als
'seston'. Werkelijk eenduidig zijn deze omschrij
vingen niet, omdat hetzelfde materiaal als
gevolg van vlokvorming en ontvlokking zich nu
eens met een omvang groter dan 50 micron en
dan weer met een omvang kleiner dan 50
micron kan voordoen. Bovendien zegt het
zeefcriterium alleen iets over de omvang van
slib en seston, maar niets over biologische
eigenschappen zoals de plankton-fractie,
chemische eigenschappen zoals bij voorbeeld
het gehalte aan organische koolstofverbindin
gen, of fysische eigenschappen als elektrische
lading en dichtheid. Uit metingen blijkt dat het
seston in de Oosterschelde gemiddeld ongeveer
10 - 20% dood en levend organische materiaal
bevat, dat door bodemdieren verteerd kan
worden. In de meeste gevallen wordt het
totaalgewicht aan organisch materiaal niet
direct gemeten, maar indirect bepaald uit
metingen van de hoeveelheid koolstof die in de
vaste organische bestanddelen aanwezig is.
Het is gebruikelijk om deze laatste grootheid,
het 'Particulate Organic Carbon', te gebruiken
als aanduiding voor het aanwezige vaste
organische materiaal. Gemiddeld bedraagt de
hoeveelheid P.O.C. ongeveer de helft van de
totale hoeveelheid organische stof.
In figuur 1 zijn de belangrijkste stromen van
zwevend organisch materiaal in de Oosterschei
de aangegeven. We zien dat de invoer van
organisch materiaal in de Oosterschelde het
gevolg is van lozingen op het bekken van
polder- en rivierwater, van de netto erosie van
veen- en kleihoudende bodemlagen gemiddeld
Fig. 1. Koolstofstromen in de
Oosterschelde, in tonnen
P.O.C. per dag
Fig. 2. Sestonstromen in de
Oosterschelde, in tonnen per
dag
UITWISSELING
MET ZEE
(NAAR DE KOM CA 100)
MINERALISATIE
100-300
AANVOER
RIVIEREN 1
POLDERS I
NETTO
SEDIMENTATIE:
SCHORREN 3-4
pi npoc o
NETTO EROSIE 60-240
40