ogelonderzoek in het eltagebied 1 voorgaande Driemaandelijkse Berichten erd reeds gerapporteerd over de grote ogeltellingen in het Deltagebied en de cmclusies daaruit (Bericht 91, februari 1980), n over de internationale betekenis van de rote wateren in Nederland voor overwinte- ande watervogels (Bericht, 92, mei 1980). e Deltawerken hebben grote veranderingen jweeggebracht in de vogelstand; veel vogels jn verdwenen, met als gevolg weer nieuwe ntwikkelingen. In alle afgesloten bekkens gaat eze ontwikkeling in de vogelstand nog steeds oor. Maar het is bij diersoorten die al van ature fluctuaties vertonen, moeilijk aan te even of en wanneer stabilisatie is opgetreden, et enige bekken dat nog sterk veranderen zal nder invloed van de Deltawerken, is de osterschelde. Voor de vogels is de belangrijk- e wijziging de oppervlakte-vermindering van et intergetijdegebied. Ongeveer 40% van het uidige fourageergebied voor de steltlopers zal hter de compartimenteringswerken komen te jgen. Het gereduceerde getij verkleint het 'ergebleven areaal nog eens extra; bovendien aan het gebied nog andere veranderingen te achten met betrekking tot de bodem, de odemdieren, de visserij-activiteiten en de ^creatie. elke gevolgen zullen deze wijzigingen ebben voor de vogelstand? Voordat daar een rtwoord op kan worden gegeven zullen nog Ie vragen moeten worden opgelost, e verschillende vogeltellingen hebben ons el laten weten welke soorten vogels er 'orkomen, en hoeveel van elke soort, maar -t inzicht in de oorzaken hiervan is nog ivoldoende. aantallen worden bepaald door een groot ntal factoren, waaronder het aanbod aan gels, de ruimte en de mogelijkheden om edsel en rust te vinden. Momenteel bestaat g geen inzicht in de mate waarin elk van ze factoren een bijdrage levert, positief of gatief. Daarom kan ook niet of nauwelijks ;rden aangegeven hoe de aantallen zullen anderen wanneer een of meer van deze toren verandert. Steltlopers op het intergetijdeslik Leven is een voortdurende strijd om voldoende voedsel te vergaren en om er zorg voor te dragen zelf niet tot voedsel te worden. Dit geldt voor de steltloper, maar evengoed voor de krab en de worm in het slik. De steltloper moet er zorg voor dragen voldoende calorieën binnen te krijgen. Hoe doet hij dat? Rond het tijdstip van hoogwater zitten de steltlopers op een 'hoogwatervluchtplaats'. Voor de vogels is dit de rusttijd, de tijd om het verenkleed te verzorgen en om te slapen. In moeilijke perioden is het zaak het energie verbruik dan zo laag mogelijk te houden. Enige tijd na het hoogwatertijdstip vallen de eerste slikken weer droog, en begeven de vogels zich op weg naar de voedselgebieden. In veel gevallen moet hiervoor een bepaalde afstand worden afgelegd; dat kost zowel tijd als energie. Soms lijkt de afstand tot een geschikte hoogwatervluchtplaats een belemmering te vormen om een voedselgebied te gebruiken; de energiekosten van het vliegen van vogels zijn echter nauwelijks bekend, evenmin als de behoefte aan tijd om te rusten. In de bovenste regionen van het slik is voor de meeste vogelsoorten vrijwel geen voedsel te vinden. In de lagere delen neemt de hoeveelheid toe. Hoe de hoeveelheden bodemdieren over de hoogte verdeeld zijn, weten we echter nog niet precies. In figuur 1 is globaal de relatie aangegeven tussen de dichtheid aan bodemdieren en de maximale hoeveelheid vogels die in het gebied kan voorkomen. Bij zeer geringe dichtheid aan bodemdieren komen er helemaal geen vogels voor. Het zoeken naar prooi zou meer energie kosten dan het oplevert. Anderszijds ziet men dat bij een bepaalde hoge dichtheid aan voedsel het aantal vogels niet toeneemt. Het lijkt erop dat de aanwezige vogels bij een zeer hoog aanbod van bodem dieren zeer selectief hun prooi gaan zoeken, misschien zoeken ze wel de lekkerste of de vetste uit. Figuur 1 kan echter niet kwantitatief worden ingevuld, daartoe ontbreken de gegevens. Een andere vraag is die naar het waarom van een bepaalde dichtheid. De vogels waar we hier het oog op hebben zijn roofdieren die jagen op prooidieren. Net zoals de Antilope aanpassingen heeft ontwikkeld om te vermijden prooi te worden van het Jachtluipaard, kunnen we verwachten dat bijvoorbeeld het kreeftje Corophium aanpassingen heeft ontwikkeld om te vermijden prooi te worden van de Tureluur. Een Corophi um leeft in een buisje in het slik, en is best in staat om door zich terug te trekken buiten 105

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1982 | | pagina 51