bereik te blijven van een Tureluur. Voor het vervullen van de eigen levensbehoeften moet hij echter af en toe naar de oppervlakte, en dan loopt hij de kans de Tureluur niet op te merken en te laat weer weg te duiken. De Tureluurs doen hun best zoveel mogelijk Corophiums te ontdekken en te vangen, waarbij ze echter tegelijk de omgeving in de gaten moeten houden om de roofvogel die op jacht is naar Tureluurs op tijd te ontdekken. Uit het boven staande blijkt al dat niet alle aanwezige Coro phiums, maar slechts die dieren die zich aan de opervlakte bevinden, ook werkelijk prooidier zijn. De activiteit van de bodemdieren is bovendien van veel omstandigheden afhanke lijk, waaronder de toestand van slik en water onder invloed van het getij, het weer, en ook de aanwezigheid van veel of weinig Tureluurs. Boven een bepaalde dichtheid aan vogels zal AANTAL BODEMDIEREN Fig. 1. Verband tussen voedsel en vogeipopulatie Foto: Rotganzen op slikken buitendijks de effectiviteit van het fourageren gaan dalen. Vermoedelijk dragen sociale factoren er zorg voor dat de dichtheid niet veel hoger wordt dan het gebied toelaat; mogelijk zijn die sociale factoren er zelfs verantwoordelijk voor dat de dichtheid veel lager is. Dit zou verband kunnen houden met de problemen rond de verdeling van het voedsel over het jaar. De prooidieren van de vogels planten zich veelal in het voorjaar voort. De cyclus is globaal als volgt. Vlak na de voortplanting zijn de aantallen het grootst, maar het gemiddelde gewicht van de individuen is laag. Daarna nemen de aantallen alleen nog maar af door sterfte en jacht. Het gewicht van de individuen neemt tot in het najaar toe, doch in de winter teren deze dieren in. Tegen het voorjaar nemen ze sterk in ge wicht toe en bereiken dan het hoogste gemiddelde gewicht. De vraag naar voedsel heeft een ander verloop. Globaal gezien is het aantal vogels hoog vanaf half augustus tot half maart, en bereikt het een dieptepunt in juli. De voedselbehoefte van individuele vogels is variabel. Vlak voor een grote trektocht, gedurende de rui, en wanneer het koud is moeten de vogels een meer dan gemiddelde hoeveelheid voedsel bemachtigen. Een van de grote vraagstukken is nu hoe het aanbod met de vraag in evenwicht blijft. Dus het aanbod, dat wil zeggen: aantal x gewicht x gedrag, moet in evenwicht zijn met de vraag van de vogels; aantal x dagelijkse behoefte. Zo zouden de vogelpopulaties en de bodemdier- populaties en de vispopulaties in de Ooster- schelde van jaar tot jaar in stand moeten kunnen blijven. 106

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1982 | | pagina 52