Fig. 2. Verband tussen fourageersucces en vogeldicht heid Oe jaarcyclus in juni is het rustig op de Oosterscheldeslikken. r zijn dan slechts kleine aantallen onvolwassen ogels, of vogels die om andere redenen niet naar de broedgebieden zijn gegaan. Die gebieden kunnen liggen op het aangrenzende schor, maar ook tot 4000 km hiervandaan in Siberië of Canada. Vooral in de meest noorde lijke gebieden is de kans groot dat de sneeuw nog niet of nauwelijks is weggesmolten, zodat de vogels onvoldoende voedsel kunnen bemachtigen. Zij moeten dan interen op de reserves die ze op de Oosterschelde of de Waddenzee hebben opgebouwd. Maar de eieren moeten worden gelegd, er is in het noorden geen tijd voor uitstel. In de korte tijd van eind juni tot en met juli is er een grote hoeveelheid voedsel op de toendra; daarna neemt het weer af. Precies in die tijd moeten de eieren zijn uitgekomen. De tijd is meestal te kort om ouders met hun jongen voedsel te bieden totdat de jongen volwassen zijn. Daarom trekt eerst één der beide ouders weg, daarna de andere, waardoor twee monden minder te voeden zijn en de jongen het overblijvende voedsel kunnen gebruiken om volgroeid te raken. Voor de West-Europese slikken betekent dit dat de eerste vogels in juli al weer terugkomen. In de eerste weken zijn dit weliswaar geen grote aantallen, maar het kunnen wel vrijwel alle volwassen mannetjes - of van een andere soort de volwassen vrouwtjes - van een noorde lijke populatie zijn. Onnodig te zeggen dat een goede bescherming van juist deze vogels voor de populatie van belang is. De volwassen vogels gaan na aankomst hier vrijwel allemaal

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1982 | | pagina 53