Waterkwaliteitskenmerken van het Grevelingenmeer De chloridehuishouding Toen het Grevelingenestuarium in mei 1971 met de Brouwersdam werd afgesloten van de Noordzee, vielen daar bijna van de ene op de andere dag invloeden weg die er eeuwen hadden geheerst. Eb en vloed dempten uit en de dagelijkse verversing met zeewater hield op. De stroming van het water kwam vrijwel tot stilstand; voorzover ze er dan nog was, werd ze voornamelijk veroorzaakt door de wind. Er ontstond een stagnant zoutwatermeer, het Grevelingenmeer, dat uniek is op deze breedte graad. Thans, 11 jaar na het ontstaan, is het nuttig eens een overzicht te geven van de ontwikkelingen die het Grevelingenmeer heeft doorgemaakt, vooral wat betreft de waterkwali teit. De waterkwaliteitsaspecten die achtereen volgens aan de orde zullen komen, zijn; - de chloridehuishouding - de toevoer van voedingsstoffen en de gevolgen daarvan voor de waterkwaliteit - de ontwikkeling van de visstand - de ontwikkeling van het mossel- en oester bestand Als direct gevolg van het wegvallen van de verversing met het zoute Noordzeewater werd de verzoetende invloed van polderwater en neerslag merkbaar. De zoetwaterlast tengevolge hiervan bedraagt jaarlijks gemiddeld 0,6 m3/s. In het relatief natte jaar 1974 bedroeg de zoetwaterlast 0,9 m3/s, in het droge jaar 1976 0,3 m3/s. Van deze hoeveelheid is 75% afkomstig van neerslag op het meer, en 25% van polder waterlozingen. De belasting met zoet water leidt tot daling van het zoutgehalte van het Grevelingenmeer. Direct na de afsluiting bedroeg dat nog 17 kg/m3, maar eind 1977 was het reeds gedaald tot 13 kg/m3. Bij continuering van de belasting met zoet water, zo bleek uit berekeningen, zou het zoutgehalte zich stabiliseren rond een niveau van 10 11 kg/m3. Het Grevelingenmeer zou daarmee veranderd zijn in een brakwater- meer. Door de gesignaleerde ontwikkelingen worden de condities voor de aan zout water aangepaste flora en fauna verslechterd. Een aantal mariene organismen verdween uit het Grevelingenmeer ten gevolge van sterfte of een spaaklopende reproduktie. Voortgaande daling van het zoutgehalte zou uiteindelijk de aan zout water aangepaste flora en fauna in hun ontwikkeling remmen of zelfs het bestaan ervan onmogelijk maken. Om dit te voorkomen was verhoging van het zoutgehalte gewenst. Als streefwaarde werd gesteld een zoutgehalte van minstens 16 kg/m3. Door het gereedkomen in 1978 van de Spuisluis in de Brouwersdam werd het mogelijk zout Noordzeewater uit te wisselen tegen Grevelin- genmeerwater. Nu was er een middel waarmee Fig. 1. Verloop van het zoutgehalte op het Grevelin genmeer sedert de afsluiting Fig. 2. Toevoer van voe dingsstoffen aan het Grevelin genmeer 92

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1982 | | pagina 38