/oordat de pijlers van de Oosterscheldekering geplaatst kunnen worden, moet men een underingsbed aanbrengen op de bodem van de Oosterschelde. Zoals bekend bestaat deze undering uit een ondermat van 200 x 42 x ),36 m en een bovenmat van 60 x 32 x 0,36m; beide worden vooraf in een fabriek vervaardigd :n daarna op de gewenste plaats in een luitgat aangebracht. De ondermat wordt jevuld met drie lagen granulair materiaal: een Dnderlaag van grof zand om het Oosterschel- lezand vast te houden, en twee lagen van espectievelijk fijn en grover grind. Deze ogenaamde filterconstructie zorgt er voor, dat r geen zand vanuit de ondergrond kan erdwijnen. Zou dit wel gebeuren, dan zakken ie pijlers scheef. De bovenmat is gevuld met rie lagen grof grind en dient onder andere ter bescherming van de ondermat. Om eventuele onvlakheden van het funderings- bed te corrigeren, maakt men gebruik van een zogeheten 'tegelmat': die bestaat uit twee stroken van betontegels, waarvan men de dikte kan variëren, zodat de rechtstand van de erop te plaatsen pijler in elk geval binnen de toelaat bare afwijkingen valt. De ondermat en de bovenmat worden aangebracht met de matten legger 'Cardium' en het stortschip 'Jan Hey- mans'. De 'Jan Heymans' wordt tevens ingezet om de ruimtes tussen de ondermatten af te storten metzeegrind en breuksteen. De tegelmatten worden aangebracht met de mattenlegger 'DOS I', die voor deze gelegenheid is gekoppeld aan de afmeer- en opschoonpon- ton 'Macoma'. Uiteindelijk worden de pijlers geplaatst met het hefschip 'Ostrea', dat ook samenwerkt met de 'Macoma'. Voordat nu met de eigenlijke uitvoering van het funderingsbed en met het plaatsen van de pijlers begonnen kan worden, moet men voldoende vertrouwen hebben in de voorgestel de werkwijze. Het gaat in feite om twee essentiële vragen: is het mogelijk het ontwerp te verwezenlijken binnen de toelaatbare maatafwijkingen? En: is het materieel voldoen de betrouwbaar en het uitvoerende team genoeg ervaren om op verantwoorde wijze met de werkzaamheden in het sluitgat te beginnen? In de proefperiode moet men daarom te weten komen hoe betrouwbaar de uitvoeringswijze is, en of de resultaten van de gekozen werkmethode overeenkomen met het ontwerp. Bij de proeven gaat men uit van de ontwerp eisen. In beginsel liggen alle ontwerpuitgangs punten vast in een zogenaamde 'ontwerpnota', die een overzicht geeft van de achtergrond van die eisen. Na een algemene beschrijving van het ontwerp en van de voorgestelde uitvoering worden de eisen gespecificeerd die men aan het bestek stelt. Hoe gaat dit laatste nu in zijn werk? Omdat de wijze van uitvoering de realiseerbaar heid van het ontwerp in hoge mate beïnvloedt, dient men bij het vaststellen van het ontwerp inzicht te hebben in de betrouwbaarheid van deze methode. Hiertoe wordt een risico-analyse uitgevoerd, waarbij men op systematische wijze vooraf de oorzaken van eventuele storingen probeert op te sporen en ook tracht, de gevolgen van dergelijke storingen zoveel mogelijk te bepalen. Dan kan reeds in de voorbereidende fase worden ingespeeld op eventuele tegenvallers ten gevolge van storingen. Een dergelijke risico-analyse levert dus tweeërlei inventarisaties op: ten eerste van de gevolgen van een ongewenste gebeurtenis - dit noemt men een gebeurtenissenboom -, en verder van de oorzaken van zo'n ongewenste 147

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1983 | | pagina 29