c De 'Ostrea' is in een aantal opzichten zeker het mooiste stuk speciaal werkmaterieel dat voor de Oosterscheldewerken werd gebouwd. Het ontwerp van dit hefschip heeft talrijke fasen doorlopen, omdat het steeds moest veranderen mèt de veranderende ontwerpen van de pijlers. Zo wordt in Bericht 81 (augustus 1977) het ontwerp uit de doeken gedaan van een hefschip dat putten, bouwkuipen en pijlers naar de sluitgaten kon vervoeren en daar ter plaatse behulpzaam zijn bij het neerzetten en in de grond laten zakken van de putringen. De werkcyclus voor de plaatsing van één put/pijler combinatie werd geschat op twee weken. Toen dit ontwerp was verlaten, en ingeruild voor de conceptie 'pijlers uit één stuk', veran derden ook de eisen aan het hefschip. Men dacht een tijdlang aan een schip dat zich in de sluitgaten als een hefeiland zou gedragen, door vier poten op de bodem te plaatsen en de pijler tussen die poten nauwkeurig af te lieren. Bij het nieuwe ontwerp behoefde het hefschip per pijlerverplaatsing nog maar ruim 40 uur in het sluitgat te verblijven. Een nadeel van het ontworpen hefeiland was wel, dat de poten de bodembescherming zouden beschadigen. Het bleek evenwel ook mogelijk die poten achterwege te laten en de pijler drijvend neer te zetten met voldoende nauwkeurigheid. Kwamen er in de lengterichting van de Oosterscheldekering maatafwijkingen voor, dan konden die later worden gecompen seerd in de afmetingen van dorpelbalken en schuiven. In principe bestaat het hefschip uit een U-vormig drijflichaam met buitenafmetingen van 87 en 47 m, dat een beun omsluit van 70 bij 22 meter. Daaroverheen staan twee hijsportalen, een van 36 en een van 24 m bovendeks. Wie op een van 152 deze torens staat ziet de beun beneden zich als een zwembad. Vanuit de portalen lopen vier achtentwintig keer ingeschoren takels, verbon den door een evenaarconstructie. De klauwen die hieraan zitten passen om de hijsnokken van de pijlers. Bij elke takel staat een continu-lier van 315 kW. Een en ander is zo ontworpen dat de pijlerconstructie niet kan worden overbelast, terwijl het aftakelen ook doorgang kan vinden bij storing in één van de lieren. Een geplaatste pijler kan in geval van nood weer worden opgepakt en weggesleept. Om zelfstandig in het bouwdok te kunnen manoeuvreren beschikt de 'Ostrea' over een eigen voortstuwingsvermogen van 5350 kW, verdeeld over vier beweegbare propellers. Zo kan het schip om een pijler heenvaren, hem optillen, de beun sluiten met een zware balk en het dok weer uitvaren. Om deze manoeuvre te kunnen volvoeren heeft de 'Ostrea' een zeer nauwkeurig navigatiesysteem, dat werkt met elektronische tachymeters. De afstand tot een pijler die benaderd wordt kan daarmee op 5 err nauwkeurig worden bepaald; slingering en scheefstand van het schip worden daarbij door een scheepscomputer steeds verdisconteerd. Gedurende de vaart van het bouwdok naar het sluitgat wordt gebruik gemaakt van peilinforma tie die opgeslagen is op banden, en van een radiografisch plaatsbepalingssysteem dat zich steeds in drie richtingen oriënteert op walba- kens. Het schip wordt tijdens deze tocht getrokken door twee sleepboten. De pijler, die in positie wordt gehouden door tien hydrauli sche buffers, sleept half door het water, wat hem 9000 ton minder zwaar maakt. De pijlervoet steekt nog 1m uit onder het laagste punt van het hefschip, dat door het optillen van de pijlei al is gezakt van 6,5 tot ongeveer 10 m beneder

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1983 | | pagina 34