t alles tezamen stelt zeer hoge eisen aan de eet- en inspectietechnieken. Dit heeft geleid t complexe en sterk geautomatiseerde eetsystemen. e willen nu nagaan hoe deze meetsystemen t stand zijn gekomen, en over wat voor auwkeurigheden we eigenlijk praten, en heeft bij de Oosterscheldekering tijdens ontwerp- en bouwfase van de meetsystemen ekozen voor een veel nauwere samenwerking ssen aannemer en opdrachtgever dan gemeen gebruikelijk was; de meetproblemen n immers zo complex, dat optimaal gebruik n kennis en capaciteit van beide zijden odzakelijk is. Bovendien zullen aannemer en jdrachtgever bij de uitvoering van de werk- amheden gezamenlijk gebruik maken van n en hetzelfde meetsysteem. Daarom zijn in t systeem ook extra controlemetingen en >ntroleberekeningen gebouwd, die tevens :bruikt kunnen worden als reservemeting bij t wegvallen van essentiële primaire meetap- ratuur. Zo wordt de tijd dat het werk stil ligt nwege meetproblemen tot een minimum :perkt. ngezien de nauwkeurigheidseisen door het werp van de kering worden opgelegd, was n niet altijd vrij in de keuze van apparatuur, pgaande studies zijn verricht om te bepalen welke instrumenten de verschillende etsystemen konden worden samengesteld, or het bepalen van de nauwkeurigheid van r. dingen is een goede kennis van de statistiek vereiste. Metingen van één en hetzelfde onen namelijk altijd enige spreiding in meetwaarden; dit kunt u zelf nagaan door de lengte van deze regel 5x achtereen tot op tienden van millimeters nauwkeurig op te meten. Statistisch kan men ondanks deze spreiding toch de afmetingen van het object bepalen, door de gemiddelde afmetingen te geven plus een tolerantiegebied. Als dan echter samengestelde metingen worden verricht, dus verschillende metingen die samen leiden tot één uitkomst, dient men een goed overzicht te hebben over de optredende fouten - systematische en willekeurige - om statistisch het tolerantiegebied te kunnen vaststellen. De metingen die nodig zijn voor de totale positiebepaling kan men verdelen in drie soorten: metingen van de wal naar het werk- schip voor de plaatsbepaling van het schip in het sluitgat, metingen op het werkschip om de scheepsbewegingen te bepalen, en metingen vanaf het werkschip naar het te plaatsen onderdeel, voor de plaatsbepalingen onder water. Voor de positiebepaling van het werkschip in het sluitgat, met een maximale afstand tussen wal en schip van 2 km, staat een aantal alterna tieven ter beschikking. Ten eerste een groep radioplaatsbepalingssystemen: 'Trident III', 'Motorola Miniranger III' en 'Artemis MKR III'. De nauwkeurigheid van deze systemen ligt tussen 0,5 en 3 meter, maar het bepalen van de hoogteligging van een werkschip is hiermee niet mogelijk. Wel kunnen verschillende gebruikers gebruik maken van dezelfde basis-stations, het zijn zogenaamde 'multi-user' systemen. Naast deze radiosystemen is er ook een micro-golfsysteem in gebruik, de 'Telluro- meter MRA III'. Dit systeem heeft een nauwkeu righeid van 0,25 meter. Het is echter een 'single-user' systeem; een ander nadeel is dat er voor een positiebepaling twee eenheden nodig zijn. Wanneer een hogere positie-nauwkeurigheid, in de orde van centimeters, wordt geëist, en als ook nauwkeurige hoogtebepalingen nodig zijn, wordt gebruik gemaakt van afstandsmeters, gebaseerd op infrarood of laserlicht, van theodolieten en van elektronische tachymeters. Vooral de automatisch volgende theodoliet 'Minilir' kan samen met de op een volgbuis gemonteerde afstandsmeter 'AGA 112' zeer nauwkeurige positiebepalingen uitvoeren in alle drie de dimensies. De combinatie is bijvoorbeeld in staat om automatisch een bewegende infrarood-bron met een hoeksnel- heidtot 36°/stevolgen, meteen nauwkeurigheid van 4,5 boogseconde, waar elke 0,1 s informatie vrijgegeven wordt van hetzij de horizontale, hetzij de verticale hoekmeting. Aan deze nauwkeurige instrumenten zijn echter ook 157

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1983 | | pagina 39