Aangroei van mariene organismen in en om de stormvloedkering I ericht 92 (mei 1980) werd geschreven over n sselaangroei in de Krammersluizen. In dit kei komt aan de orde wat de gevolgen tiden kunnen zijn van een soortgelijke ngroei voor de Oosterscheldekering. Ook vroeger heeft men bij de waterbouw in Nederland wel last gehad van mariene organis men: in de achttiende eeuw werden dezeedijken aangetast door de paalworm, Teredo navalis. Deze nieuwkomer richtte zoveel schade aan in de met takken verstevigde dijken, dat men van hout moest overschakelen op hardere materia len, zoals steen. Voor de stormvloedkering in de Oosterscheldemond kan aangroei van mariene organismen ook onaangename gevolgen hebben, met name bij de pijlerfunde ring, die bestaat uit verschillende funderings- matten onder de pijlervoet en bij de poreuze drempelconstructie. Figuur 2 geeft een overzicht van de verschillende funderingsmatten en de onderkant van de pijler. Aaneengesloten lagen van mossels op of tussen de matten zijn ongewenst, omdat dat de schuifweerstand kan doen verminderen: de matten en de onderkant van de pijler zouden dan gemakkelijker langs elkaar heen kunnen gaan schuiven, vooral bij storm. Maar allereerst dient men zich af te vragen of mosselaangroei van enige omvang waarschijnlijk is. Na het leggen van de ondermat wordt binnen enkele weken de bovenmat gelegd. Deze periode is zo kort dat aangroei van enige betekenis tussen boven en ondermat uitgesloten is. De bovenmat echter blijft een a twee groeiseizoenen geëxpo seerd liggen, voordat de tegelmat gelegd wordt. Aangroei is dan in principe wel mogelijk. De tegelmat blijft maar enkele weken blootge steld; daar zal dus wel nauwelijks van aangroei sprake zijn. De omstandigheden ter plaatse van de matten in de geulen zijn echter ongunstig voor de groei van mossels, en mossels zijn de enige organismen die relatief dikke aaneengesloten lagen vormen. De stroomsnelheden ter plaatse 205

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1983 | | pagina 25