Schorrenonderzoek in de
Oosterschelde
Een aanzienlijk deel van de randgebieden van
de Oosterschelde wordt gevormd door schor
ren: begroeide en hooggelegen delen van het
buitendijkse gebied dat droogvalt tijdens laag
water. Na het gereedkomen van de comparti-
menteringswerken blijft er van de tegenwoor
dige 1500 ha nog slechts 600 ha schor over,
omdat het gebied achter de compartimente-
ringsdammen getijloos en zoet wordt. Het
resterende schorgebied wordt dan bovendien
blootgesteld aan veranderingen in de water
stand, de stroomsnelheid van het water en de
golfbeweging. Immers, door de getijreductie
op de Oosterschelde nemen de overspoelings-
frequentie en de stroomsnelheid af, terwijl de
intensiteit van de golfwerking beneden gemid
deld hoogwater toeneemt. Deze veranderingen
hebben consequenties voor de morfologische
ontwikkeling van het schor als geheel, maar in
het bijzonder ook van de schorrand.
Voor de schorrand geldt met name de vraag of
de huidige schorkliferosie zal doorzetten, of dat
er juist uitbreiding van het schorren-areaal te
verwachten is.
Om de morfologische ontwikkeling van het
schor en de schorrand in de toekomst te
kunnen volgen, moeten de processen die van
belang zijn voor de huidige morfologische
ontwikkeling, worden onderkend.
Inzicht in de mechanismen die de huidige
morfologische ontwikkeling van het schor
bepalen, heeft men allereerst trachten te
verkrijgen door het opstellen van een sediment
balans voor een bepaald schorgebied. Hiertoe
is in de zomer van 1980 een meting uitgevoerd
met behulp van een 40 m lange meetbrug,
waarop in vier verticalen de stroomsnelheid en
de sedimentconcentratie werden bepaald (zie
267