luis dateert van 1866, de Westsluis van 1872 en
e Oostsluis van 1916. Dat de twee oudste niet
neer in goede constructieve conditie zijn is
iet zo verwonderlijk gezien hun leeftijd van
uim 110 jaar. De jongste sluis is echter
veneens een zorgenkind gebleken. Indertijd
eeft men de fundering wat aan de lichte kant
ntworpen, met als gevolg dat de krachten die
p de constructie werken, niet voldoende via
e fundering naar de draagkrachtige onder-
rond kunnen worden overgebracht. Ten
evolge daarvan zijn er scheuren ontstaan en
eedt er onderloopsheid op, dat wil zeggen,
et water sijpelt onder de constructie door.
eeft het water eenmaal een weg onder of
ngs de sluis gevonden, dan is het dichten van
o'n lek vrijwel onmogelijk. Vooral de aan-
uiting van het binnenhoofd van de Oostsluis
an de kolk zelf is, wat dit betreft, een zwakke
lek. Hoge waterstanden en hoge golven
ouden het complex als geheel dus kunnen
eschadigen.
laar ook onder normale omstandigheden is er
eden tot zorg. Het Kanaal door Zuid-Beveland
ordt vrij druk bevaren. Van de 40 000 schepen
ie per jaar het kanaal passeren, gebruikt
ngeveer de helft de Oostsluis, en de rest de
ndere twee kolken. De sluisconstructies staan
aardoor aan telkens wisselende belastingen
loot. De kans dat één ervan tot bezwijkens toe
ordt belast is daardoor groter dan wanneer
leen de getijden met hun relatief langzame
aterstandfluctuaties gekeerd zouden moeten
orden. Bij het schutten wordt ook het binnen-
oofd belast, en dat is nu juist het zwakste
nderdeel van de Oostsluis.
elukkig staat daar tegenover dat de sluizen bij
en erg hoge buitenwaterstand, zeg meer dan
A.P. 3,75 m, niet meer gebruikt kunnen
worden, omdat dan de binnendeuren overlopen.
Het binnenhoofd van de Oostsluis krijgt
daardoor nooit hogere waterstanden te
verwerken dan N.A.P. 3,75 m. Opnieuw,
afgewogen zijn de risico's niet, maar veilig is
de situatie evenmin.
Ook het normale gebruik van de sluizen door
de scheepvaart houdt, zoals bij elke sluis, een
kans op ongelukken in. Het kan gebeuren dat
een schip dat de sluis binnenvaart, een deur
ramt. Ook hierbij geldt weer een redenering die
begint met 'als'. Als een schip de binnendeur
ramt en als de buitendeur nog open staat en
als de buitenwaterstand hoger is dan de
waterstand op het kanaal, dan kan het kanaal
meer of minder snel vollopen. Indien dan de
buitendeur, door het naar binnen stromende
zeewater, niet meer gesloten kan worden, zou
men moeten wachten tot buiten- en binnenwa
terstand weer gelijk zijn. Is dat erg? Dat is
afhankelijk van het tijdstip in de getijcyclus, de
grootte van het gat in de deur, de mate waarin
water geloosd kan worden via Wemeldinge, en
zo meer.
Een analoge redenering geldt voor het geval de
buitenwaterstand lager is dan die in het kanaal.
De andere mogelijkheid is dat een schip de
buitendeur ramt. De ernst van de situatie die
dan intreedt, is opnieuw afhankelijk van een
aantal mogelijkheden. Die zullen we niet
allemaal beschrijven: het aantal combinaties
van die mogelijkheden is zeer groot, maar ook
blijft de toestand op de Westerschelde een
belangrijke rol spelen: hoe hoger de vloedstand
- maar de kans dat die optreedt wordt dan wel
steeds kleiner-, hoe ernstiger de gevolgen.
Uiteraard speelt bij dit alles behalve de veilig
heid ook een rol, dat in geval van ongelukken
het scheepvaartverkeer voor kortere of langere
WESTERSCHELDE
VLAKEBRUGGEN OOSTSLUIS HANSWEERT
277