tijdelijke afdekking van de grondverbetering onder de pijlers van de Oosterscheldekering I e grond onder de peilers van de stormvloed- I euring moet aan vrij hoge eisen voldoen. De I ijlers mogen niet verzakken. De oorspronkelijke Onderzoek naar de anwezige grond was daar niet geschikt voor. strOOmbeStendigheid Van de aarom is een grondverbetering toegepast: tot E a 10 m onder de toekomstige pijlervoet is de c rond vervangen door homogeen zand. Het zand is verdicht met de 'Mytilus' (Bericht 94, r ovember 1980, en 102, november 1982). it werk is nu reeds geruime tijd voltooid. I laar de funderingsmatten, die deze grondver- t etering uiteindelijk volledig zullen afdekken, r ïoeten voor het grootste deel nog gelegd orden. Daarom moest de grondverbetering t delijk worden afgedekt om te voorkomen dat f st zand zou eroderen (figuur 1De tijdelijke e dekking moest aan twee eisen voldoen: hij noest voldoende stroombestendig zijn en hij r oest makkelijk verwijderd kunnen worden v ak vóór het leggen van een funderingsmat. aarom lag een afdekking van grind v aor de hand: de 'Cardium' zou die laag k innen opzuigen tijdens de eerste opschoon- s ag ter afvlakking van het bed voor de funde- r igsmat. h ae fijner het grind, des te piezieriger voor de ardium'. In ieder geval mocht geen korrel yan g ind of breuksteen grover zijn dan ongeveer 6 mm, om door de zuigmond van de 'Cardium' o igezogen te kunnen worden. Maar zouden k rrels van die afmetingen wel voldoende s mombestendig zijn? Op grond van de a nwezige kennis kon men daar niet zeker van z n. Daarom werd de stroombestendigheid van g nd of breuksteen van 30 tot 60 mm diameter a afdekking van de grondverbetering nader o derzocht. H t onderzoek bestond uit twee delen: bereke- n ïgen en metingen in de natuur. Het uitvoeren v; n berekeningen betekent in feite het toepas- st n van bestaande kennis op een specifiek ge val. Voor een eenvoudig geval, zoals een re ht kanaal met permanente stroom, kan men de ar veelal mee volstaan. Maar berekeningen voor een gecompliceerd geval zoals dit, geven de stabiliteitsgrens slechts bij benadering aan. Met metingen in de natuur kan men echter de berekeningen steekproefsgewijs controleren en, zonodig, bijstellen. Dat is hier gedaan. Aanvankelijk wezen de berekeningen op een veel hogere stabiliteit dan de metingen. Een verbeterde rekenmethode, maar ook een betere interpretatie van de meetresultaten leidde uiteindelijk tot een bevredigende overeenkomst. De metingen zijn bedoeld om de relatie vast te leggen tussen stroomsnelheid en de beweging van het grind. Daartoe werd een statief gecon strueerd dat op de bodem van de Oosterschelde kon worden gezet (figuur 2). Op het statief werden stroomsnelheidsmeters gemonteerd; één op 0,5 m boven de bodem en één op 1,0 m boven de bodem. Voorts werd een videocamera geïnstalleerd waarmee een stukje van de bodem kon worden waargenomen. Tenslotte werd een vangnet voor grindkorrels bevestigd. Daarmee kon het grindtransport worden gemeten. Ruim vijftig keer werd het instrument neergezet op plaatsen in de as van de kering waar grof grind was aangebracht. Daar werd dan telkens gedurende enige uren rondom het tijdstip van maximale stroom gemeten. Berekening 'begin van beweging' Als grens tussen stabiliteit en instabiliteit nam men aanvankelijk het 'begin van beweging', dat kon worden berekend met traditionele formules. Daarbij werd gebruik gemaakt van uitgebreid onderzoek, verricht door het Water loopkundig Laboratorium, naar de empirische constanten die in deze formules moeten worden ingevoerd. Een zeer belangrijke constante is de kritische bodemschuifspanning, 251

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1983 | | pagina 27