LENGTEAS ESTUARIUM RESULTERENDE VERPLAATSINGEN VAN DEELTJES EN O POSITIES OP HOOGWATER-KENTERING 0 POSITIES OP LAAGWATER-KENTERING ig. 1. Verversingssnelheid ■an het Oosterscheldewater, iitgedrukt in aantal getijden. ig. 2. Lijnen van gelijk outgehalte tussen Stavenisse n de Volkeraksluizen, bij de tagwaterkentering (boven) en e hoogwaterkentering. ig. 3. Zouttransport in een stuarium met overwegend ichtheidsstromen. g. 4. Resulterende verplaat- ng van waterdeeltjes als evolg van dwarsstromen. n aan het oppervlak een zeewaarts gerichte troom, beide gemiddeld over het getij (figuur Via turbulente uitwisseling tussen boven- en nderlaag komt er zouter water van de onder- ag in de zoetere bovenlaag terecht, en dat ordt weer naar zee getransporteerd. Op het olkerak wordt 50 60% van het totale zout- t ansport veroorzaakt op deze wijze: circulatie romen veroorzaakt door dichtheidsverschillen c wel dichtheidsstromen spelen een overheer- nde rol. I de Oosterschelde en het Keeten en Mastgat i er een goede menging in de verticaal, dus z n er nauwelijks dichtheidsstromen. De b langrijkste mengmechanismen zijn hier de g tijbeweging en de wind, waarbij de wind met n me een rol speelt bij horizontale circulatie- s omingen in gebieden met platen en geulen. E zijn verschillende mechanismen die menging 4 kunnen veroorzaken. Om te beginnen is er in een estuarium met een geul en een aangren zende ondiepte sprake van een niet-homogene snelheidsverdeling. Dat heeft tot gevolg, dat waterdeeltjes zich in een getijperiode ten opzichte van elkaar kunnen verplaatsen (figuur 4). Een niet-homogene snelheidsverdeling is daar dan de oorzaak van een netto-transport. In het diepe gedeelte van de geul is de getijstro ming sneller dan in het ondiepe. Over één getijcyclus gerekend zullen de waterdeeltjes in het diepe deel van de geul over een grote afstand heen en weer worden getransporteerd, in het ondiepe deel over een kleine. Gedurende die getijcyclus kan er echter uitwisseling van waterdeeltjes optreden als gevolg van turbulen tie. Deze beweging staat loodrecht op de richting van de getijstroming. Zo kan een waterdeeltje dat in het diepe deel van de geul bij vloed naar binnen begon te stromen, overspringen naar een deel van de geul waar de stroomsnelheden kleiner zijn. Bij gevolg komt het gedurende het restant van de getijcy clus in de lengterichting van de geul gezien op een andere plaats dan waarvan het aan het begin van de getijcyclus vertrok. Daarnaast zijn in de Oosterschelde nog de zogenaamde reststromen van belang. Figuur 5 toont een reststroompatroon in de Schaar van Colijnsplaat en het Engels Vaarwater. Deze reststromen zijn te danken aan de geometrie van het Oosterschelde-estuarium; ze worden opgewekt door middelpuntvliedende krachten in de bochten en de geulen. Deze reststroom verdeling heeft onder andere tot gevolg, dat aan de zuidzijde van de Zeelandbrug het zoutgehalte iets hoger is dan aan de noordzijde. Naast deze voorbeelden van de wijze waarop de getijbeweging van invloed is op de menging in het Oosterschelde-estuarium, zijn er nog andere: ook die hebben te maken met de bodem- en oevergeometrie van het estuarium. In de noord-oostelijke tak - het Keeten, Mastgat en Zijpe -, die naar de Krammersluizen leidt, zullen de stroomsnelheden ten gevolge van de aanleg van de compartimenteringsdammen verminderen. Daardoor zal de gelaagdheid in het water toenemen: het zoetere water, dat via de Krammersluizen vanuit het Volkerak op het Zijpe terechtkomt, zal zich niet direct over de verticaal mengen; dit verwacht men met name in de Zijpevoorhaven van de Krammersluizen. Onder invloed van wind en getijbeweging zal deze gelaagdheid in de richting van Stave nisse afnemen en bij de Zeelandbrug zal het water over de verticaal weer goed gemengd zijn. Iets soortgelijks treffen we momenteel aan op het Volkerak; het water van het Hollands 307

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1983 | | pagina 21