Diep, dat via de Volkeraksluizen op het Volkerak
terechtkomt, drijft aanvankelijk als een boven
laag van 1 a 2 m dik op het Volkerakwater. Ter
hoogte van het Werkeiland Krammersluizen is
het over de verticaal goed gemengd (figuur 2),
Fig. 5. Horizontale reststroom
tengevolge van de getijbewe
ging, als voorgesteld in het
hydraulisch model 'M 1000'.
Modelbeschrijving
In de huidige situatie blijkt de getijgemiddelde
zoutverdeling beschreven te kunnen worden
met een zogenaamde ééndimensionale
advectie-dispersievergelijking. Wil een dergelij
ke beschrijving mogelijk zijn, dan moet de
tijdschaal van menging over de breedte en
hoogte van een geul klein zijn ten opzichte van
de tijdschaal van menging over de lengte. In de
Oosterschelde wordt aan deze voorwaarde
voldaan. De beschrijving gaat als volgt: de
Oosterschelde wordt tot een netwerk gesche
matiseerd; het zouttransport vindt via de
takken van dit netwerk plaats (figuur 6), en in
de knooppunten van dit netwerk worden de
zoutconcentraties berekend.
Het zouttransport wordt verdeeld in een
advectief, dat wil zeggen meevoerend deel, en
een dispersief deel dat de verspreiding beschrijft.
Het dispersieve transport door een dwarsdoor
snede wordt veroorzaakt door concentratiever-
schillen in horizontale richting aan weerszijden
van de doorsneden, en is per eenheid van
doorsnede van een dwarsprofiel gelijk aan het
produkt van een dispersiecoëfficiënt D en de
concentratiegradiënt in de lengterichting van
de geul. Een hoge waarde van D leidt dus tot
een groter dispersief transport dan een lage
waarde van D bij dezelfde concentratiegradiënt.
Het dispersieve transport verloopt altijd in de
richting van de lage concentraties. Het advec-
tieve transport door een dwarsdoorsnede is
gelijk aan het produkt van het debiet en de
concentratie in de doorsnede.
In de Oosterschelde heerste evenwicht tussen
het advectieve en het dispersieve transport
(figuur 7). De dispersiecoëfficiënt in de huidige
situatie wordt bepaald uit natuurmetingen, en
wel debiet- en concentratiemetingen. Toekom
stige dispersiecoëfficiënten tracht men te
berekenen. Aangezien in de Oosterschelde de
getijbeweging van overwegende invloed is op
de zout/zoetmenging zal de dispersiecoëfficiënt
na het gereedkomen van de Oosterschelde-
werken kleiner worden. Naar verwachting is
D evenredig met het kwadraat van de stroom-
snelheden. Dus als de getijsnelheid tot 70 a 80°/t
afneemt, zal D afnemen tot 50 a 60% van de
oorspronkelijke waarde.
Er zijn echter nog meer factoren in het spel, die
de relatie tussen de dispersiecoëfficiënt en de
308