2
KRAMMERSLUIZEN VOLKE RAKSLUIZEN
NOORD-OOSTELIJKE TAK
NOORDZEE
1 Fig. 6. Schematisering van de
Oosterschelde voor een
ééndimensioneel model.
Fig. 7. Zoutconcentraties als
resultanten van het getijdebiet.
Fig. 8. Zout- en zoetbezwaar
bij verschillende methoden
van zout/zoet-scheiding.
LENGTEDOORSNEDE
C1
C2
C3
1
3
BOVENAANZICHT
C1
C 2
C 3
ZOUTWATERDEELTJES"
Q - GETIJGEMIDDELD DEBIET m3/sec.)
K - RESULTEREND ZOUTTRANSPORT kg/sec. Cl")
C1.C2.C3 - ZOUTCONCENTRATIES IN COMPARTIMENTEN 1,2 EN 3
GEEN ZOUT/ZOETSCHEIDING
LUCHTBELLENSCHERM
MOGELIJK VERBAND BIJ DE DUUWVAART-
SLUIZEN IN DE PHILIPSDAM
SLUIS TERNEUZEN
0 50 100 150
ZOET WATER VER LIES (%VAN DE SCHUTKOLKINHOUD)
7 getijsnelheid beïnvloeden. In gebieden waar
vooral horizontale reststromen van invloed zijn
zal D procentueel slechts evenveel kleiner
worden als de getijsnelheid. In gebieden waar
sprake is van faseverschillen in de getijbeweging,
in geulen en op plaatsgebieden, kan D daaren
tegen zelfs afnemen met de getijsnelheidsver-
mindering tot de derde macht.
Per tak waaraan een dispersiecoëfficiënt
toegekend wordt, resulteert dit in een zekere
betrouwbaarheidsmarge rondom de waarde
van de dispersiecoëfficiënt. Een karakteristieke
waarde van D is, in de huidige situatie, 200 m2/s
voor het gedeelte ten westen van de Zeeland-
brug. Na het gereedkomen van de Oosterschel-
dewerken, waarbij de getijsnelheden met ca.
30% afnemen, zal D verminderen tot 70 a 120
m2/s.
We gaan nu in op de zout/zoet-menging in het
toekomstige zoetwatergebied, het Zoommeer
8 en het Volkerak. Daar zullen uiteraard geen
getijsnelheden meer aanwezig zijn. Het
transport wordt dan hoofdzakelijk opgewekt
door wind, spuistromen en schutverliezen en
door scheepvaart. Een zoutlast die bij de
Krammersluizen op het Volkerak terechtkomt,
veroorzaakt in het westelijk gedeelte van het
Volkerak een zekere zoutconcentratie, die naar
het oosten toe zal afnemen.
Evenals voor het Oosterscheldebekken wordt
ook hier gebruik gemaakt van een ééndimensi
onaal advectief-dispersief transportmodel. In
de tegenwoordige situatie is er getij op het
Volkerak en Zoommeer. Deze getijbeweging
bepaalt voor een groot deel de zout/zoet-men
ging ter plekke. Dispersiecoëfficiënten voor de
situatie na het voltooien van de compartimen-
teringsdammen kunnen dus niet door metingen
ter plekke worden vastgesteld. Daarom zijn de
309