Beschouwd zijn een groter getijverschil bij Yerseke: 3,05 m met een onderschrijdingskans van 50%; minder natte situaties: een gemiddeld voorjaar en najaar; operationeel zijn van de pijpleiding Brielse Meer-Westland in 1988 en een disconteringsvoet van 5%. De invloed op het zoutgehalte van een groter getijverschil en minder natte situaties is weergegeven in tabel 1. De invloed op het milieu van de voornaamste door de alternatieven B en C veroorzaakte fysische veranderingen is aangegeven in figuur 3. Een belangrijke factor is het zoutgehalte in de Oosterschelde, dat door uitstel van de compar timentering wordt verlaagd. Om het weer te verhogen zijn de twee eerder genoemde spuivarianten te overwegen. Aanvullende maatregelen in het Bathse Spuikanaal zullen, voor een debiet van 100 m3/s, neerkomen op f35 miljoen. Aangenomen is dat bij alternatief A geen van beide spuimogelijkheden wordt gebruikt. De hoge soortenrijkdom van het aquatische ecosysteem in de Oosterschelde is in de huidige situatie een van de belangrijkste kenmerken. Daalt het zoutgehalte, dan zal ook de soortenrijkdom afnemen (figuur 2). Daarom is voor alle alternatieven geschat welk soorten- verlies zal optreden in vergelijking met de eindsituatie. Opgemerkt wordt dat het hier om ruwe schattingen gaat; dit als gevolg van onzekerheden in zowel de berekende zoutgehal ten als in de relatie tussen zoutgehalte en soortenaantal. De berekende zoutgehalten hebben een nauwkeurigheid van plus of min één g/l Cr. In de eindsituatie rekent men met twee streefwaarden: 13 g/l Cl- in de Krabben- kreek en 15,5 g/l Cl- in de Kom van de Ooster schelde. Daling beneden deze waarde tot minimaal 13,5 g/l Cl- is toelaatbaar voor korte duur, zeg 2 a 3 maanden. De invloed van de alternatieven op het zoutge halte en de soortenrijkdom is aangegeven in tabel 2. Het in de tabel aangegeven effect op de soortenrijkdom kan gedurende de uitstelperiode slechts éénmaal optreden; aangenomen wordt dat de soortenrijkdom zich binnen een jaar aanpast aan de verlaging van het zoutgehalte. Komt een nat jaar meer dan eens voor dan zal dat dus geen extra effect hebben. De hersteltijd bedraagt, afhankelijk van de soort, echter verscheidene jaren. Wel neemt de kans dat een nat jaar voorkomt in de uitstelperiode toe bij meerjarig uitstel, en wel ongeveer evenredig met het aantal jaren uitstel. Gaat men uit van een gemiddeld jaar in plaats van een nat jaar, dan zal er in de Krabbenkreek 316 geen vermindering van de soortenrijkdom optreden en in de Kom van de Oosterschelde alleen bij hoofdalternatief C, respectievelijk 20% zonder gebruik van de Bathse Spuisluis en 10% met gebruik van die sluis. De resultaten blijken nauwelijks gevoelig voor het getijverschil in de eindsituatie. Niet alleen de gevolgen voor het aquatisch milieu zijn in beschouwing genomen, maar ook die voor de vegetatie, voor vogels en voor de erosie van schorren en platen. De resultaten zijn weergegeven in tabel 3. Deze effecten zijn niet zozeer een gevolg van de daling van het zoutgehalte, alswel van de reductie van het getijverschil. Aangezien deze reductie weinig verandert bij een ander getijverschil in de eindsituatie, zijn de resultaten ongevoelig voor de onzekerheid in het uitein delijke getijverschil. Voor de vegetatie zullen de gevolgen relatief gering zijn. Door de reductie van het verticaal getij en de lagere zoutgehalten zullen er wel verschuivingen optreden in de vegetatiezones, maar op een enkele uitzonde ring na zijn die nog wel omkeerbaar. Wel is het zo dat bij langere duur van het uitstel de vegetatie dichter bij een nieuw evenwicht komt, waardoor bij een volgende snelle verandering bijvoorbeeld alsnog compartimen tering, meer sterfte zal optreden. Voor vogels heeft uitstel van de compartimen tering zowel positieve als negatieve gevolgen. Negatief is dat het fourageergebied vóór de dammen met 8% afneemt, de bodemdierdicht- heid lager wordt en de vrijliggingsduur korter. Positief is dat het gebied Krammer-Volkerak langer getijgebied en daardoorfourageergebied blijft. Doorde hieroptredende lage zoutgehalten zijn er echter minder bodemdieren beschikbaar als voedsel voor vogels. Het gecombineerde effect van deze omstandigheden is niet met zekerheid te voorspellen. Aan schorren en platen zal door de meer geconcentreerde golfaanval tijdens het uitstel extra en onherstelbare erosie optreden. De extra erosie wordt geschat op enkele honderden hectaren per jaar. Dit moet vooral bij een uitstel langer dan 1 of 2 jaar als ongunstig worden beschouwd. Uitstel van de aanleg van de compartimente- ringsdammen kan door de extra getijreductie en de verlaging van het zoutgehalte invloed hebben op de financiële resultaten van verschil lende visserijsectoren; de mate waarin is afhankelijk van de klimatologische omstandig heden. Voor de visserij is het zoutgehalte vooral in het najaar belangrijk.

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1983 | | pagina 30