Waar, en in welke mate bestorting, bewaking en verdichting nodig zou zijn, moest de werkgroep inventariseren. De lengte van de bodembescherming is indertijd vastgesteld aan de hand van twee criteria. Met het verdichtingsschip volgens het toenmalig ontwerp kon maximaal 30 m diep worden verdicht, en wel in twee fasen van 15 m; de maximaal toelaatbare ontgrondings- kuil aan de rand werd daarom gesteld op 25 m. Indien door wat voor oorzaak dan ook een zettingsvloeiing optreedt bij de rand, dan mag het afschuivingsvlak de stabiliteit van de stormvloedkering niet in gevaar brengen. Indertijd werd uitgegaan van een ongunstige situatie, waarbij de evenwichtshelling na een vloeiing op 1:15 werd gesteld. Dit leidde in 1978 tot de vaststelling van de lengte van de bodembescherming in de drie sluitgaten. In de Roompot en in de Hammen werd deze lengte vastgesteld op 650 m aan beide zijden van de as van de kering, in de Schaar op 550 m. Dit was voor de werkgroep een van de uitgangsge- gevens. Onderzoek van dit onderzoek konden vervolgens de geologische profielen worden bepaald en de zettingsvloeiingsgevoelige gebieden aangewe zen. Ook werd een overzicht verkregen van de verdichtbare gebieden. Bij het onderzoek naar de criteria voor het optreden en de ernst van schades werden drie gevallen onderscheiden: zettingsvloeiingen in losgepakt zand, afschuivingen in vastgepakt Pleistoceen zand en afschuivingen in samenhan gende grond, zoals klei. Voor dit onderzoek is een beroep gedaan op de inventarisatie van de zettingsvloeiingen en afschuivingen die in de laatste honderd jaar langs de Zeeuwse oevers zijn opgetreden. Het ging om ongeveer 150 gevallen. Uit dit materiaal kon een regel worden afgeleid voor de toelaat baarheid van de steilte van kuilhellingen: bestortingen van kuilhellingen moeten reeds De onderzoeken die de werkgroep zelf heeft uitgevoerd kunnen worden onderverdeeld in grondmechanische studies en onderzoek naar criteria voor het optreden en de ernst van schades. Onder het grondmechanische gedeelte vallen het terreinonderzoek bij de randen van de bodembescherming en bij de oevers, middels boringen, sonderingen en dichtheids metingen; en ook het laboratoriumonderzoek, bestaande uit zeefanalyses, minimale- en maximale-dichtheidsbepalingen en kritieke- dichtheidsproeven. Op grond van de resultaten Fig. 2. Blokdiagram van het door de studiegroep voorgesteldr actieplan 360

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1984 | | pagina 18