ikheden van oesterkweekplaatsen, waar esterbroed uit'kraamkamers' of'kinderkamers' /ordt opgekweekt van 2 respectievelijk 10 mm ot een maat van ongeveer 35 mm, worden veneens onderzocht. e waterbehoefte van een oesterkwekerij is vrij root: 50 miljoen oesters, elk met een gewicht an maximaal 4 gram hebben bij 20°C zeven ubieke meter water per seconde nodig, zo eeft men berekend. Een oesterbroedplaats an werken met natuurlijk of gekweekt fyto- lankton. Om de jonge oestertjes goed te laten roeien is het nodig dat het water redelijk iibarm is, dus voorbezonken. Het grootste robleem is echter de doorstroming. Om oncurrentie en aangroei te voorkomen moet oöplankton, waaronder larven van allerlei odemdieren, geweerd worden, en daar is een root verval voor nodig. Dat kan op verschil- >nde manieren worden opgewekt. Voor de and ligt een systeem met een hoog en een ag bekken, die respectievelijk bij hoog water evuld en bij laag water geleegd worden. Dit ysteem kan gecombineerd worden met nergiewinning: het uitstroomwater van de irbines kan dan gebruikt worden, erder zal er, als de Oosterscheldekering ereed is, een verval over de kering bestaan an 0,75 cm. Alleen zal er dan bij de kenteringen een water stromen. Uiteindelijk kan ook ebruik worden gemaakt van pompinstallaties. e meeste van deze mogelijkheden zijn echter echts tegen behoorlijke kosten te realiseren, ouwdokken afsluitbaar maken en inlaatwerken anleggen zal uitermate kostbaar zijn. Wil men et verval over de kering benutten, dan zal er en koker in de kering gebouwd moeten 'orden, en dat zal op bezwaren stuiten. De rojectgroep onderzoekt momenteel de mogelijkheid tot het aanlegen van een hoog en en laag bekken in het westelijk deel van de /erkhaven Schelphoek. Als alternatief wordt en proefkwekerij ontworpen langs het damvak eul, waarbij voor de doorstroming van ompen gebruik wordt gemaakt, enslotte onderzoekt de projectgroep MARIOS e mogelijkheid om binnen het Oosterschelde- ebied een proefstation voor maricultures in te ichten, met onderwijsfaciliteiten. Van de istallaties die na 1986 achterblijven lijkt de tattenfabriek op het damvak Neeltje Jans aarvoor heel geschikt. De fabriek heeft amelijk een kelder van 48 bij 100 meter met e vloer even boven hoogwater, een loskade, mvangrijke nevenruimten - wel 600 m2 -, en rachines voor het verwerken van gaas en oek ten behoeve van wierenteelt, visteelt, isvangst en drijvende kooien. Momenteel ordt onderzocht hoeveel het laten doorstro men van bepaalde hoeveelheden water zou kosten aan investering en exploitatie. De pro jectgroep hoopt nog dit jaar een interim-rap port over de eerste fase van haar studies af te ronden. Uiteraard is het niet zo, dat het bestu deren van bepaalde mogelijkheden in dit stadium betekent dat er al een beleidskeuze is gedaan om bepaalde terreinen ook werkelijk voor maricultures te bestemmen. Met het onderzoek hoopt men slechts meer inzicht te krijgen in de haalbaarheid en de consequenties. 367

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1984 | | pagina 25