door een spiegelende verflaag, die op de naar de aanstorting gekeerde zijde van de foto-elas tische plaat is aangebracht. De afzonderlijke puntbelastingen zijn door de perspexbalk heen zichtbaar als patronen van donkere en lichtere ringen die concentrisch liggen rond de contact punten tussen de afzonderlijke stenen en de foto-elastische plaat. De diameter van de buitenste ring blijkt een goede maat voor de grootte van de puntbelasting. In de opstelling kan de grootte van de afzonderlijke puntbelas tingen met een onnauwkeurigheid van ongeveer 10% worden bepaald. Tijdens de experimenten werden alle puntbe lastingen geregistreerd. Daartoe werd de balk in secties gefotografeerd; een lengteschaal werd steeds meegefotografeerd. Na afloop van elk experiment werden de afzonderlijke puntbelastingen aan de hand van de foto's uitgemeten, en met behulp van een ijkcurve naar grootte geclassificeerd. Het bleek dat de som van de afzonderlijke puntbelastingen, op deze wijze bepaald, gemiddeld binnen 5% overeenstemde met de totaal aangebrachte belasting. Met de meetopstelling is het optreden van puntlasten onderzocht voor verschillende configuraties van de dorpelbalken en de aanstortingen aan de Oosterscheldezijde, bij verschillende waarden van de interactiekracht. Daarbij werd de interactiekracht in het model opgevoerd tot maximaal 1,5 x de waarde die overeenkomt met de ontwerpbelasting. Wat de dorpelbalk betreft werden configuraties onderzocht met een verticale wand en met een afgeschuinde wand onder 1:3 en 1:4 aan de Oosterscheldezijde. Er zijn aanstortingen onderzocht met verschillende bermbreedtes en taludhellingen. De resultaten met verschillende aanstortingen bij eenzelfde balkenconfiguratie blijken onderling niet systematisch te verschil len, evenmin als de resultaten met de afge schuinde balk onder hellingen van respectieve lijk 13 en 1:4. De grootste puntlasten die in de verschillende experimenten - met hoogtever schillen van telkens 1 m - zijn waargenomen als functie van de hoogte in de aanstorting bij verschillende waarden van de interactie-kracht in de dorpelbalk, zijn weergegeven in figuur 1, voor respectievelijk een dorpelbalk met verticale en met afgeschuinde wand. Steeds werden de in absolute zin grootste puntlasten onderin de aanstorting gevonden. De bovengrens voor de grootste puntlasten die bij een gegeven configuratie en dorpelbalkkracht gevonden werden, blijkt steeds goed door een lineaire functie van de hoogte in de aanstorting beschreven te kunnen worden. Bovendien blijken de grootste puntlasten vrijwel lineair af te hangen van de dorpelbalk kracht. Dit betekent dat de grootste puntlasten die in de experimenten gevonden zijn, evenredig zijn met de lokale spanning als functie van de hoogte, waarbij de evenredigheidsconstante alleen afhangt van de balkconfiguratie. Daarbij geldt dat de afschuining van de dorpelbalk bij een gegeven dorpelbalkkracht tot een reductie van de grootste puntlasten leidt. Dit effect volgt ook uit een nadere statistische analyse die werd uitgevoerd van de frequentie verdelingen van alle puntlasten die waargeno men zijn in de onderste meter van de aanstor ting. De gemiddelde reductie van de grootste puntlasten als functie van de hoogte blijkt als gevolg van de afschuining voor de verschillende waarden van de dorpelbalkkracht ruim 30% te bedragen. Bovendien volgt uit berekeningen dat de interactiekracht bij een afgeschuinde balkconfi guratie met een helling 1:4 nog eens ruim 35% lager is dan bij een verticale wand. Op grond van de gevonden meetresultaten zijn, rekening houdend met een veiligheidsmar ge in verband met eventuele meet- en schaal- fouten, aanvullende eisen geformuleerd voor het definitieve ontwerp, om zodoende mogelijke schade aan de dorpelbalken als gevolg van puntlasten te voorkomen. Wat de vormgeving van de dorpelbalk betreft, is mede op basis van deze onderzoekresultaten gekozen voor een afschuining van 1:4 aan de Oosterscheldezijde. 370

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1984 | | pagina 28