de Oosterschelde. Vooral het lossen van de
grindzak is een uitermate belangrijke handeling.
Zou de grindzak niet of onvoldoende worden
gelost, dan zou de ruimte tussen en naast de
pijlerbillen volslibben, en later het ondervullen
met grove beton belemmeren. Om die reden
wordt dan ook een uitgebreide duikerinspectie
uitgevoerd.
Nadat deze handelingen zijn verricht worden
de meetvoorzieningen van de pijler gehaald
met een kraan die aan boord van de 'Ostrea'
staat, en dan kan er worden ontkoppeld. Met
name het ontkoppelen en het wegvaren van de
geplaatste pijler is voor de bemanning een
kritische operatie, waarbij goed gelet moet
worden op de omstandigheden van stroom en
golf.
Bij het plaatsen van de pijlers zijn twee criteria
van groot belang. In de eerste plaats mag er op
het funderingsbed niet meer dan 15 mm zand
liggen (Bericht 99, februari 1982). Ligt er meer
zand, dan ontstaat er later, als de kering klaar
is, alsnog kans op verzakkingen. Controle op
het opschoonresultaat vindt plaats met een
daartoe ontwikkeld zanddetectiesysteem, en
met onderwatercamera's, beide aangebracht
achter de zuigmonden van de 'Macoma'. In de
praktijk blijkt het resultaat van het opschonen
ruim aan de eisen te voldoen.
In de tweede plaats moet de geplaatste pijler
voldoen aan de maatvoeringseisen die worden
opgelegd door nog aan te brengen elementen,
zoals de schuiven en de boven- en onderbalken.
Met andere woorden, nadat een pijler is
geplaatst moet worden beoordeeld of bij de
gemeten positie de genoemde elementen
zullen passen. Dit passingsprobleem vormt een
moeilijk onderdeel. Immers bij iedere plaatsing
moet rekening worden gehouden met de
zojuist geplaatste pijler, maar ook met de reeds
eerder geplaatste en de nog te plaatsen naaste
pijler. Daarnaast zijn er veel onderdelen en
nogal wat meetprocessen, en vindt het hele
gebeuren plaats in de open ruimte, met alle
vrijheidsgraden. Bovendien moet rekening
gehouden worden met toekomstige deformaties
als gevolg van belastingen op de kering.
Voor iedere locatie wordt vooraf bekeken of er
een tegelmat nodig is of niet. Bij die beschou
wing wordt gebruik gemaakt van de vlakheids
meting van de 'Cardium' en de controle daarop
van de 'Macoma'. Vervolgens wordt bezien
welke afwijking de pijler mag hebben nadat hij
is geplaatst. Dat kan zijn een verplaatsing in de
langs- of dwarsrichting, maar ook een langs- of
dwarsscheefstand, een afwijking in de hoogte
of een verdraaiing om de verticale as.
Bij het vaststellen van deze toelaatbare afwij
kingen is een beperkt aantal maatgevende
414
passingen bechouwd, zoals de schuiflengte en
de ruimte tussen pijler en tegelmat op een
hoekpunt. Deze toelaatbare waarden worden
ingevoerd in de hoofdcomputer van de 'Ostrea',
en vormen onderdeel van de keuringsprocedure
na het plaatsen. Ook wordt aangegeven binnen
welke grenzen een pijler moet worden geplaatst.
Deze waarden worden op een beeldscherm aan
boord van de 'Ostrea' geprojecteerd en zijn
tijdens het plaatsen een hulpmiddel voor het
bedienend en toezichthoudend personeel. In
figuur 5 zijn met ellipsen de genzen aangegeven
waarbinnen de pijler bij voorkeur moet worden
geplaatst, en waarbuiten hij bij voorkeur niet
moet worden geplaatst.
Nadat een pijler gedeeltelijk is geplaast - 20%
van het gewicht rust dan op de bodem - wordt
bezien of de positie inderdaad binnen de
maatgevende grenzen valt. Is dit het geval dan
staat de pijler goed. Is dit niet het geval, bij
voorbeeld omdat de mat iets schever is of
omdat de pijler teveel is verplaatst, dan wordt
een beroep gedaan op de hiertoe ontwikkelde
computerprogramma's aan boord. Met deze
programma's wordt in twee stappen beoordeeld
of de pijlerstand alsnog kan worden geaccep
teerd, of dat opnieuw moet worden geplaatst.
Omdat dergelijke programma's relatief veel tijd
kosten, worden ze in beginsel alleen als
controle gebruikt. Het is immers zaak de
keuring zo snel mogelijk te laten plaatsvinden,
omdat het kenteringsvenster maar weinig tijd
biedt om een pijler te plaatsen.
Staat de pijler goed, dan wordt doorgegaan
met aflieren naar een situatie met 80 en
tenslotte met 100% van het gewicht op de
bodem; al die tijd worden de nodige controles
uitgevoerd.
Uiteindelijk, nadat de 'Ostrea' heeft ontkoppeld
en is weggevaren, wordt de pijler, wanneer hij
is geballast met water, nogmaals vanaf de wal
ingemeten. Deze meting vormt de eindcontrole
op de pijlerstand, en wordt gebruikt voor de
maatvoering van de nog aan te brengen
elementen. In figuur 6 is ter illustratie het
resultaat van de metingen van de 'Ostrea' en
die vanaf de wal weergegeven voor locatie H
10, waar ook een tegelmat is toegepast.
Met het aldus vastleggen van de resultaten
wordt als het ware het opleveringsprotocol van
een pijler geschreven. Maar deze gegevens
worden ook benut om te verifiëren of de
pijlerstand niet systematisch afwijkt van de
verwachtingen dan wel of het gedrag van de
pijler tijdens het plaatsen en waterballasten in
overeenstemming is met het verwachte
grondmechanische gedrag. Als alle pijlers zijn
geplaatst worden de posities samengvat, en is
het sluitgat in dit opzicht gereed.