Met de verkregen gegevens wordt de klassieke
zandtransportformule thans herijkt. Op basis
van de eerste natuurmetingen van 1982 en
1983 is allereerst een voorspelmodel ontwikkeld
voor de drie stroomgeulen Hammen, Schaar
en Roompot.
Resultaten
Zoals bleek uit fotovluchten van de sediment-
banen, zijn de concentraties in de stroomgeulen
Hammen, Schaar en Roompot het grootst nabij
de oevers, en gaat er minder transport door het
midden van de geulen.
Alleen een enkele zandbaan in het midden van
de Hammen zorgt voor een verhoogd aanbod.
Verder is met name het ondiepe gedeelte
tussen de Hammen en de Schaar ten westen
van de Roggenplaat zandrijk.
De concentraties zijn betrekkelijk gering:
gemiddeld minder dan 100 mg/liter. Ze vormen
op dit moment weinig of geen probleem voor
de zandgevoelige handelingen, zoals het
leggen van boven- en ondermatten en het
plaatsen van pijlers. Dit wordt mede in de hand
gewerkt doordat deze handelingen worden
verricht op een gunstig moment in het getij,
namelijk de laagwaterkentering. Er zijn nog
onvoldoende metingen voorhanden om met
name de zandtransporten tijdens stormomstan-
digheden te kunnen bepalen. De transporten
zijn trouwens alleen van betekenis onder
omstandigheden die gelden tussen gemiddeld
tij en springtij. Verder valt op dat de transporten
sterke overeenkomst vertonen met de stroom-
patronen ter plaatse.
Zo is met name in Roompot-Noord sprake van
een vloeddominante beweging, veroorzaakt
door een sterkere vloedstroom, terwijl in de
Schaar-Noord een overwegend ebdominante
beweging gaat, als gevolg van de daar relatief
sterkere ebstroom.
De zandconcentratie op een bepaald punt blijkt
niet alleen afhankelijk van het stroomsnelheids-
verloop en de golfwerking ter plaatse, maar
ook van bij voorbeeld de turbulentie en de
watertemperatuur en van de korrelgrootte van
het materiaal dat bovenstrooms wordt opgewer-
veld. Van belang is verder de mate waarin
bovenstrooms materiaal door de stroom kan
worden opgenomen. Er zijn immers aan
weerszijden van de Oosterscheldekering over
een brede strook bezinkingsvelden aangebracht
in de vorm van blokkenmatten en asfaltmatten.
Uit droogzeef-analyses van de korrelgrootte
blijkt dat de fractie varieert van 100 tot 400
micron, waarbij het aandeel van de fractie
tussen 150 en 210 micron het grootst is.
SNELHEID IN cm/sec.
SPRINGTIJ
DOODTIJ
Fig. 3. Zandtransport bij
doodtij en bij springtij
Pompfiltereenheid aan boord
434