Fig. 2. Overzicht van het Bathse Spuikanaal moet een aantal grootheden worden ingevoerd, zoals een schematisering van de situatie en de geometrie van de bouwput en de ondergrond, de geo-hydrologische constanten van de ondergrond en de watervoedende grenzen, met de daarop in te voeren potentiaal-randvoorwaarden. Voor een juiste schematisering en een goede opsplitsing is het nodig vooraf alle bestaande grondgegevens te bestuderen, zoals boringen en sonderingen. Indien blijkt dat er niet voldoende gegevens beschikbaar zijn, zullen aanvullende grondboringen moeten worden uitgevoerd. Voor het gebied van de bouwputten bij het Bathse Spuikanaal was dit niet nodig; de grondopbouw was uit bestaande gegevens genoegzaam bekend, zodat de geo-hydrologische opbouw van het rekenmodel op grond daarvan meteen kon worden 444 Fig. 3. Bemalingsplan voor de bouwput van de sifon opgesteld. De samenstelling van de grond was hier overigens geheel anders dan in de mond van de Oosterschelde, of ook achterin dit estuarium, bijvoorbeeld ter plaatse van de Krammersluizen, waar diepe, zandige bovenpakketten voorkomen. Over het gehele tracé van het Bathse Spuikanaal op Zuid-Beveland komt echter vrij ondiep een consistent klei/veenpakket voor. Deze laag bevindt zich op N.A.P. -3 tot -6 meter en heeft een grote weerstand tegen verticale grondwa terstromingen. Erboven bevindt zich een ondiep fijnzandig zandpakket en beneden N.A.P. -6 meter weer een zandpakket tot grote diepte. Dit is het te bemalen pleistocene zandpakket; daarin dienden de filters van de bemalingsputten te worden geplaatst. Voor de invoering van de potentiaal-randvoor waarden in het rekenmodel moet in eerste instantie de vereiste verlaging van de grondwa terspiegel worden bepaald. Het diepste punt van de te ontgraven bouwput is hiervoor bepalend, met dien verstande dat de grondwa terstand tijdens de bouw minimaal 0,5 a 1 m beneden dit diepste aanlegpunt blijft. Aan de buitenzijde van de bouwput voor de spuisluis moet bij de watervoedende grens nog rekening worden gehouden met de getijbeweging en met het mogelijk optreden van een stormvloed tijdens de bouw. Om de getij-invloed te bepalen is voorafgaand aan het bemalingsad vies enkele getijden lang continu de grondwa terstand gemeten in een stijgbuis ter plaatse van de bouwput voor de sifon en die voor de spuisluis op een diepte van -15 m. Ter plaatse van de bouwput voor de spuisluis werd in het te bemalen diepere zandpakket wel een gedempt getij geregistreerd, met nog ongeveer 25% van het getijverschil buiten; de

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1984 | | pagina 42