opleveren op de pijler. Zulk klapperen kan
worden voorkomen door de schuif met rubber
profielen in de schuifsponning voor te spannen.
De voorspanning mag ook weer niet te hoog
zijn, omdat dat hogere belastingen impliceert
voor de bewegingswerken. Bij een te lage
voorspanning echter zal de schuif na verloop
van een aantal jaren toch gaan klapperen,
omdat de algehele breedte van de eindhar
door de slijtage van de kunststoffen glijvlakken
geleidelijk afneemt. Daarom is de eis gesteld
dat de breedte van de eindhar moet liggen
tussen -1 en +1 mm van de gemeten breedte
van de sponning. Ten aanzien van de evenwij
digheid van de schuifaanslagen geldt dat de
afwijking over de hoogte niet meer mag
bedragen dan 2 mm. De laatste schakel bij de
overdracht van de belastingen van de schuif
naar de pijler vormen de funderingsstoelen op
de eindhar. Om hier een gelijkmatige verdeling
van de belasting te verkrijgen dienen de
glijvlakken van kunststof in één lijn te liggen.
Dit is alleen te bereiken door na de montage de
glijvlakken van alle funderingsstoelen in één
keer te bewerken. Gezien de constructie van de
funderingsstoelen en de grootte van de
eindkokers is dit nauwelijks uitvoerbaar.
Daarom is al bij het ontwerp van de funderings
stoelen rekening gehouden met afwijkingen
ten opzichte van de rechte lijn. Omdat de
schuifaanslagen aan de Noordzeezijde minder
zwaar belast worden, kan daar een tolerantie
worden aangehouden van 3 mm hoogteverschil
tussen twee schuifaanslagen; maar aan de
Oosterscheldekant mag het hoogteverschil niet
meer bedragen dan 1 mm.
Bij de toleranties die te maken hebben met de
sterkte van de schuif valt te bedenken dat de
schuiven worden samengebouwd uit een groot
aantal kleinere onderdelen, waarvan er vele op
verschillende bouwplaatsen door verschillende
bedrijven worden vervaardigd.
Aan de onderlinge passing moet dus bijzondere
aandacht worden geschonken. Afwijkingen in
de maatvoering bij de ene onderaannemer
kunnen grote gevolgen hebben voor de
assemblage. Immers, al bij kleine maatafwijkin-
gen treden aanzienlijke verhogingen op van de
interne spanningen. Een voorbeeld moge dat
duidelijk maken.
Figuur 9 stelt een lasverbinding voor tussen
twee platen die niet helemaal in eikaars
verlengde liggen. Stel dat de excentriciteit 10%
van de plaatdikte bedraagt, dan betekent dat
toch al een verhoging van de inwendige
spanning met 60%. Met name daar waar als
gevolg van wisselende belasting vermoeidheid
kan optreden in het materiaal zal zo'n spannings
verhoging de levensduur van de constructie
sterk bekorten. Voor de schuiven, waar men
platen toepast van 20 tot 50 mm dik, is om
deze reden de tolerantiegrens bij de aansluiting
tussen de verschillende onderdelen gesteld op
maximaal 3 mm.
Een ander probleem bij de maatvoering vormt
de krimp, die optreedt wanneer delen van de
constructie die tot 185 200 graden C verhit
zijn geweest tijdens het lassen, weer afkoelen.
Dit veroorzaakt namelijk blijvende vervorming
en hoewel de lasvolgorde en de temperatuur
van de voorverwarming steeds dezelfde zijn, is
de resulterende vervorming nooit in twee
eindkokers precies gelijk. De juiste maatvoering
van de eindkokers kan daarom pas na het
volledige aflassen worden bepaald. De liggers,
waarop het bewegingswerk moet worden
aangesloten, zijn ook om redenen van maatvoe
ring met bouten aan de eindkokers verbonden.
In één ligger is ook al het gatenpatroon voor de
bevestiging van het bewegingswerk aange
bracht. Met behulp van een dummy van de
bevestigingsconstructie van het bewegingswerk
wordt voorkomen dat er later moeilijkheden
ontstaan ten aanzien van de maatvoering,
wanneer het bewegingswerk op de schuif moet
worden aangesloten.
Montage
De montage van de schuiven in de Oosterschel-
dekering zal plaatsvinden met behulp van de
drijvende bok 'Taklift IV'. Het probleem bij elke
plaatsing is hoe een slingerende last nauwkeurig
te positioneren. Bij de werken in de Oosterschel-
demond geldt dat in versterkte mate, omdat de
last niet alleen ten gevolge van de wind in
slingering geraakt, maar nog veel erger door
de golfbelasting op de bok. Om deze reden is
gekozen voor plaatsing van de schuiven in een
korte periode rond de laagwaterkentering en
aan de Oosterscheldekant van de kering. De
golfhoogten zijn tijdens de laagwaterkentering
geringer dan bij de hoogwaterkentering. De
perioden buiten de kenteringen komen helemaal
niet in aanmerking vanwege de stroomsnelhe-
den in de doorstroomopeningen.
We hebben al gezien dat de schuif in de
sponning in het geheel geen speling heeft. Om
hem er toch te krijgen worden op de pijlers
zoekers geplaatst, die de slingering uit de
schuif halen en hem in de sponning leiden. Pas
enige tijd nadat een schuif is geplaatst, kunnen
de bewegingswerken geïnstalleerd worden.
Daarom zijn de schuiven voorzien van tijdelijke
ophanghaken waarmee ze kunnen worden
afgesteund op de pijlers. Zijn de bewegingswer
ken eenmaal geplaatst en met de schuif
verbonden, dan worden ze weggehaald.
468