en in Zweden. Ze komen voorbewerkt in
Nederland aan. Er is dan voldoende overmaat
aanwezig om, na een aantal bewerkingen in
Rotterdam of Hengelo, nog aan de tolerantie-
eisen te voldoen.
Bij de bepaling van de diameter moet er
rekening mee gehouden worden dat de stang
later nog vernikkeld en verchroomd zal worden.
De nikkellaag dient tenminste 100 micron dikte
zijn, en de dikte van de chroomlaag moet
liggen tussen de 50 en 100 micron. Omdat in
de bedekkende lagen ook weer toleranties
voorkomen, moet de onbedekte stang aan
hogere tolerantie-eisen voldoen dan de
bedekte. Is de diameter te klein, dan moet een
extra laag duur nikkel worden aangebracht. Dit
is inderdaad gebeurd bij enkele stangen
waarop lichte oppervlaktebeschadigingen
waren ontstaan. De oppervlakteruwheid van de
smeedstalen stangen mag niet groter zijn dan
0,8 micron. Deze eis komt voort uit het vernik-
kelproces. Het verchroomde stangoppervlak zal
uiteindelijk een ruwheid moeten hebben van
0,4 micron of kleiner. Zulke gladheden kunnen
in het algemeen alleen worden bereikt met
slijpen of schuren. Bij het slijpen met een steen
kan en passant de vorm van de as qua rechtheid
en rondheid nog enigszins worden gecorrigeerd.
Elektrolytisch vernikkelen en verchromen is
een gevoelig proces. Zowel de reinheid van het
basismateriaal smeedstaal als de voorbehande
ling van de stang speelt een belangrijke rol bij
het verkrijgen van een goed hechtende laag.
De uitvoering van het proces wordt dan ook
begeleid met intensieve controles. De belang
rijkste daarvan betreffen de neergeslagen
laagdiktes, de aanwezigheid van poriën in
zowel de nikkel- als de chroomlaag, en de
hechting van de lagen onderling. De laagdikte
474
wordt gemeten door op referentiepunten de
diameter van de stang na het vernikkelen en
het verchromen te vergelijken met een nauw
keurige meting van daarvóór. Omdat de lagen
zo dun zijn, speelt de temperatuur van de stang
tijdens de meting een grote rol. De stang dient
dan ook door en door op één en dezelfde
temperatuur te zijn tijdens alle metingen.
Controle op poriën geschiedt globaal met het
blote oog, en op gespecificeerde plekken met
behulp van een loupe. Uitgangspunt is dat in
het nikkel geen tot op het smeedstaal doorlo
pende poriën mogen voorkomen. Poriën
kleiner dan 50 micron zullen door het menselijk
oog niet meer waargenomen worden. Elke wel
waargenomen porie moet worden gerepareerd,
tenzij het er teveel zijn. In dat geval wordt de
nikkellaag verwijderd en doet men het nog
eens over. In het algemeen kan worden gesteld
dat de aangebrachte nikkellagen al of niet na
reparatie, vrij zijn van poriën.
De reparaties bestaan uit zeer kleine smeltlassen
met zuiver nikkel. De hardingsverschijnselen
van de smeedstalen stang op zo'n gerepareerde
plaats zijn gemeten en acceptabel bevonden.
Gezien op microscopische schaal zit het
chroom vol scheurtjes. Dat de chroomlaag ooit
echt dicht zou zijn, hoeft dus niet te worden
verwacht. Toch is ook hier gesteld dat waar
neembare poriën ontoelaatbaar zijn en moeten
worden gerepareerd; een grens werd gesteld
aan het aantal te repareren poriën per strekken
de meter. In het chroom wordt uitsluitend met
nikkel gerepareerd. Poriën die doorgaan tot op
het staal worden in elk geval gerepareerd,
maar van de poriën, die slechts tot het nikkel
doorgaan, worden alleen de grootste gerepa
reerd, meer dan een halve milimeter in door
snee. Imperfecties van het oppervlak van de