De signalen komen van in drievoud uitgevoerde
codegevers, aangedreven door de gelijkloop
installaties in de cardanbalken, hetgeen de
kans op onjuiste meldingen verkleint. Na de
ontvangst van een bewegingscommando
- 'OP' 'STOP' of 'NEER' - rekent de computer
uit in welke stand de hydraulische pompen en
kleppen moeten worden gezet om het gewenste
doel te bereiken. De computer rekent dit drie
keer uit en neemt dan een meerderheidsbeslis
sing. Daarna wordt er nog voortdurend
gecontroleerd op de voortgang en de eventuele
scheefloop van de schuif en worden de
codegeverwaarden op hun juistheid getoetst.
Ook de druk in de hydraulische systemen
wordt continu geregistreerd.
In een andere computer wordt de aansturing
van de hydrauliek vergeleken met de werkelijke
stand van kleppen en pompen. Afwijkingen
worden gemeld, en door middel van een
foutencode zichtbaar gemaakt op het plaatselij
ke bedieningspaneel. Met behulp van dertig
signaallampen kan deze controlerende compu
ter de beweging van de schuif op het paneel
weergeven. De hoogte van de schuifstand aan
beide uiteinden en de eventuele scheefloop zijn
bovendien direct numeriek afleesbaar.
Fig. 1. Blokschema van een
lokale besturings- en bewa
kingsinstallatie
485