eerdergenoemde sedimentbanen duidelijk te onderscheiden. Deze banen hebben ieder een eigen geschiedenis. Met name in de Schaar is een duidelijke scheiding, een 'naad' tussen de banen zichtbaar. Hoewel de foto's alleen een beeld van de situatie aan het wateroppervlak geven, wordt de aanwezigheid van de sediment- banen bevestigd door de concentratiemetingen. Uit snelheidsmetingen van de component dwars op de hoofdstroom bleek de aanwezig heid van zogenaamde circulatiecellen in de geulen (figuur 2). De ligging van deze cellen stemde overeen met de sedimentbanen, en dat wijst er op dat iedere baan redelijk autonoom is en een eigen oorsprong heeft, zowel wat betreft het water als het sediment. Om deze reden is er ook een duidelijk verschil tussen eb en vloed. concentratie is het verschijnsel dat we 'naijling' noemen. Wanneer de stroomsnelheid toeneemt wordt er zand uit de bodem opgenomen en omhoog gebracht, totdat er een bepaalde mate van verzadiging optreedt. Er is echter tijd nodig voordat de zandconcentratie zich aangepast heeft aan de veranderde hydraulische situatie. Zo is er ook sprake van een bepaalde aanpas- singstijd wanneer de stroom trager wordt. Met andere woorden, bij veranderende hydraulische omstandigheden zal de zandconcentratie altijd met een zekere vertraging reageren, ofwel 'naijlen'. Dit heeft onder andere tot gevolg dat de momenten van maximale concentratie en maximale stroomsnelheid niet samenvallen (figuur 3). Rekenmodel Een ander aspect van het verloop van de 542 Met behulp van de meetgegevens op grond

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1984 | | pagina 26