ijkcoëfficiënt is per meetlocatie een gemiddelde
waarde bepaald, voor eb en vloed afzonderlijk.
De 13-uursmetingen bestonden uit verticaalme
tingen met - afhankelijk van de gebruikte
methode - intervallen van 15 en 45 minuten.
Bij het verwerken van de meetresultaten heeft
men rekening gehouden met het feit dat op
verschillende punten in dezelfde verticaal niet
gelijktijdig is gemeten, maar met tussenpozen
variërend van 2 tot 10 minuten. Per verticaal is
de waarde van de ijkcoëfficiënt bepaald, en
vervolgens gemiddeld over eb en over vloed.
Ook werd de standaardafwijking bepaald. Voor
de bestaande formules, gebaseerd op verzadi
ging, bleek de standaardafwijking van de
ijkcoëfficiënt te groot te zijn om de zandconcen-
tratie op elk moment voldoende nauwkeurig te
bepalen. Door betere bepaling van de variabelen
en door de beschrijving ervan te wijzigen heeft
men deze onnauwkeurigheid aanzienlijk weten
te verkleinen, met name door in de berekeningen
rekening te houden met het verschijnsel dat de
zandkorreldiameter varieert met de snelheid en
de hoogte boven de bodem, en er een factor
voor naijling in te verwerken. Dit is te zien in
figuur 4.
Voor elke locatie is een gemiddelde waarde en
een standaardafwijking van de ijkcoëfficiënt
bepaald uit de verschillende 13-uursmetingen
per meetlocatie. Hierdoor ontstond een
verdeling van de ijkcoëfficiënt dwars over de
geulen, die overeen blijkt te stemmen met de
ligging van de sedimentbanen (figuur 5).
Voorspellingen
Op deze wijze werd het mogelijk op een
willekeurig tijdstip en een willekeurige locatie
in de as de gemiddelde waardeen de standaard
afwijking van de zandconcentratie te bepalen.
Met het model zijn voorspellingen gedaan ten
behoeve van het leggen van de matten en het
plaatsen van pijlers. De randvoorwaarden voor
de voorspellingen, stroomsnelheden en
waterstanden, werden door het Hydro-Meteo-
Centrum geleverd, zo mogelijk rekening
houdend met meteorologische invloeden. Door
specialisten ter plaatse werd de voorspelling
geïnterpreteerd met het oog op de uitvoering.
Tijdens de operaties van de 'Cardium' en de
'Ostrea' zijn metingen verricht ter controle van
de stroomsnelheid en de zandconcentratie. Ze
kwamen in sommige gevallen slechter met de
voorspellingen overeen dan verwacht werd,
hetgeen veroorzaakt werd door afwijkingen
tussen de gemeten en de voorspelde stroom
snelheid. De onnauwkeurigheid van dezandcon-
centratievoorspellingen voor de operaties
bedraagt 50 a 150%. Door de gemeten snelheid
in te voeren in het model zijn controlebereke
ningen gemaakt voor de operationele metingen.
De onnauwkeurigheid van deze berekeningen
is ongeveer 35%. In de meetlocaties voor het
ijken van het model zijn de percentages nog
iets gunstiger: voor de voorspellingen 50 a
100% - dit was doorgaans 100 a 400% -, en
voor de controleberekeningen 20%. De verschil
len tussen deze twee percentages zijn deels te
verklaren uit de afstand tussen de meetlocatie
voor het ijken en de meetlocatie voor het
begeleiden van de uitvoering, die soms vrij
groot is.
545