beperken we ons tot een globale beschrijving
van het milieu-aspect van de zandsluitingen
van de compartimenteringsdammen.
De getijbeweging, die een van de belangrijkste
abiotische milieufactoren vormt in de Ooster-
schelde, wordt onderscheiden in een verticale
en een horizontale component.
Met het eerste wordt het op en neer gaan van
de waterspiegel bedoeld, terwijl het tweede
staat voor de stroomsnelheden die met het
getij gepaard gaan. Deze splitsing is gemaakt
omdat de milieuaspecten die met beide
componenten verweven zijn gedeeltelijk
verschillen, en omdat het mogelijk is het
horizontale en het verticale getij met de
stormvloedkering afzonderlijk te beïnvloeden.
Het verticale getij is met name van belang voor
vogels, vissen en bodemdieren, voor de
planten- en dierengemeenschappen op
dijkglooiingen en schorren, voor de schorren
en platen zelf, en voor de afwatering van het
omliggende gebied. De vogels vinden op de
droogvallende platen voedsel. Ze blijken
voornamelijk de waterlijn te volgen tijdens het
fourageren. Het seizoen speelt een belangrijke
rol: de aantallen zijn niet altijd even groot
(figuur 7). Van half april tot half juli zijn de
aantallen minimaal. Figuur 7 laat tevens zien
hoe het voedselaanbod varieert met het
seizoen. Ook de vissen vinden tijdens hoogwater
voedsel in de getijzone. De platen moeten
terwille van de bodemdieren regelmatig
overspoeld worden om uitdroging en sterfte te
voorkomen. Zonneschijn, zoutgehalte en
temperatuur spelen een grote rol bij de
snelheid van afsterven. Figuur 5 laat zien dat
bepaalde soorten vooral bovenin, en andere
vooral onderin de getijzone voorkomen. Op de
hogere plaatdelen komen weinig bodemdieren
voor; bovendien zijn de daar voorkomende
organismen beter tegen droogstand bestand.
Ook schorren en platen hebben belang bij
wisselende waterstanden: bij een waterstand
die te lang op één niveau blijft, kan er bij storm
erosie van schorkliffen en plaatranden optreden.
Voor de plantengemeenschappen op dijkglooi
ingen geldt hetzelfde als voor de bodemdieren;
een te langdurig lage waterstand veroorzaakt
verdroging en sterfte. De schorvegetatie is veel
minder gevoelig.
Het horizontale getij is de pomp die zorgt voor
de uitwisseling in het bekken, en van het
bekken met de Noordzee. Ook de aanvoer van
voedingsstoffen naar en de afvoer van afvalstof
fen van plaatsgebonden organismen wordt
door de getijstroom verzorgd. Mosselverwater-
plaatsen bij voorbeeld zijn er geheel van
afhankelijk. Verder transporteert de stroom
zand en klei, waarmee de schor- en plaatvorming
ten nauwste samenhangt.
Het zoete water dat op de Oosterschelde
geloosd wordt, wordt door de turbulente
stroming en de wind gemengd met hetzeewater.
Hierdoor wordt voorkomen dat het zoete water
een afluitende laag vormt op het bekken. Door
stratificatie, de vorming van waterlagen met
een verschillend zoutgehalte, kan de zuurstof
voorziening van het diepere water in gevaar
komen. Daarnaast kan de zoete bovenlaag
vanuit het Volkerak of de Schelde-Rijnverbin-
Fig. 7. Seizoensinvloeden op
de biomassa en het aantal
steltlopers
10