ding waar deze laag in beginsel zal ontstaan, na verloop van tijd doordringen tot de kom van de Oosterschelde en daar het zoutgehalte verlagen. Vermindering van het horizontale getij zal sedimentatie tot gevolg hebben van in het water zwevende deeltjes. Het belangrijkste gevolg daarvan is een verbetering van het lichtklimaat onder water, waardoor de produktie van algen kan toenemen. Na deze toelichting zal het duidelijk zijn, dat het gebruik van de kering gevolgen kan hebben voor vele onderdelen van het ecosysteem. De ernst van de gevolgen is echter sterk afhankelijk van het seizoen waarin de ingreep plaatsvindt, en van de voorafgaande en heersende weers omstandigheden. Vroegere sluitingen Om inzicht te krijgen in de gevolgen van het gedeeltelijk wegvallen van het getij in het bekken is het nuttig de ervaringen van eerdere afsluitingen te evalueren. Bij twee sluitingen in het Deltagebied, beide voltrokken in het voorjaar, is onderzoek gedaan naar verande ringen in het systeem. De hier beschreven gevolgen traden alle op in de eerste weken na de afsluiting. Op 3 mei 1977 werden de schuiven van de doorlaatcaissons in het Brouwershavense Gat gesloten. Hierdoor werd de getijbeweging, zowel de verticale als de horizontale, geredu ceerd tot ongeveer een kwart van het getij bij open Brouwershavens Gat. Tot 3 mei was er nog nauwelijks sprake geweest van verminde ring van het getij. Na 3 mei nam het getij geleidelijk verder af, als gevolg van het op hoogte komen van de blokkendam in het zuidelijk sluitgat, en de afdichting ervan met grind en zand. Rond half juni was de getijbewe ging tot nul gereduceerd. Toevalligerwijs viel het begin van de sluiting samen met een aanzienlijke verbetering van het weer, waardoor de temperatuur van het water in tien dagen vijf graden steeg. Gedurende de eerste weken werden markante effecten op het milieu gesignaleerd. Ongeveer 30 uur na het definitief droogvallen van een plaatdeel op ongeveer N.A.P. werd de werking daarvan op het gedrag van de bodem- dieren zichtbaar; na ongeveer 60 uur werd de eerste sterfte vastgesteld. Na negen dagen waren alle kokkels, mosselen en zeepieren boven de waterlijn dood. Op de plaatdelen die steeds onder water bleven, werden gedurende de eerste weken geen veranderingen vastgesteld inde levensge meenschap. Na twee tot drie dagen stierven de algenmatten af tussen de vegetatie van de drooggevallen schordelen en op de dijkglooiingen. Binnen een week stierf de rest van de levensgemeen schap op de drooggevallen dijkglooiingen af. Enkele weken na de sluiting van de caissonschui- ven begonnen de oppervlakkig wortelende en de op het slik voorkomende planten, met name de zeegrassen, te verdrogen. Ook hier geldt dat geen effect geconstateerd is op onder water blijvende delen. De vogels bleven nog enkele weken langs de waterlijn fourageren. Abnormale sterfte trad hier niet op: de vogels weken geleidelijk uit naar aangrenzende gebieden. In mei is het aantal steltlopers in het Deltagebied trouwens altijd vrij gering. Ongeveer 10 dagen na het sluiten van de schuiven werd nabij Dreischor bacterievorming aangetroffen op geweisponzen en andere 11

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1985 | | pagina 13