- dit doen de Scandinavische en West-Siberi sche populaties - öf naar Engeland, zoals de IJslandse en Groenlandse populaties. Bij zeer harde wind bestaat in deze periode een kans op extra erosie van plaatranden. Op vastzittende organismen in dieper water kan tijdelijk overmatige bacterievorming optreden, afhankelijk van de reductie van de stroomsnel heid op een bepaalde plaats, en van de heer sende watertemperatuur. Een mogelijke negatieve factor vormt de stratificatie. Voortdurend wordt zoet water aangevoerd door de Volkeraksluizen en door de Brabantse rivieren. Zelfs als deze aanvoer vanaf het najaar van 1986 wordt geminimali seerd, leidt dit bij 2,65 m getijverschil tot een aanzienlijke zoet/zoutgradiënt in de richting van het Zijpe. Door het wegvallen van het getij houdt de menging op, waardoor een brakke waterlaag boven op het zoute Oosterschelde- water gaat drijven en zich als een olievlek verspreidt. Dit kan een daling van het zoutge halte veroorzaken. De grenslaag tussen beide watersoorten is bovendien matig tot slecht doorlatend voor zuurstof. Berekeningen hebben aangetoond, dat er maar een geringe kans bestaat dat het zuurstofgehalte bij een gerekt en geknepen getij in de onderste waterlaag zakt tot beneden 25% van het verzadigingsgehalte bij een watertemperatuur van 10°C. In ondiepere gebieden daarentegen wordt het zuurstofgehalte eerder hoger dan lager, omdat het lichtklimaat door de toenemen de sedimentatie gunstiger wordt voor primaire produktie. Het dichtzetten van de stormvloedkering tijdens de laatste fase van de sluiting kan misschien het beste beginnen op een hoogwa terkentering aan het begin van de dag. Door het lekken van de kering daalt de waterspiegel binnen een dag tot ongeveer N.A.P. Rekening houdend met de beperkte duur van deze fase behoeven geen grote problemen te worden verwacht. De platen komen gedurende deze laatste fase droog te staan, althans boven N.A.P. De kans op droog en zonnig weer met als gevolg veel verdamping is in april aanwezig, zodat misschien enige sterfte van bodemdieren verwacht moet worden. Mogelijk treedt ook enige sterfte op door de relatief lage zoutgehal ten. Nagegaan wordt nog of en in hoeverre een verbetering van de situatie zou kunnen worden bereikt door een rondstroming in te stellen via het Bathse Spuikanaal naar de Westerschelde en een stroming op te wekken van de Grevelin- gen via de Flakkeese Spuisluis in de Grevelin- gendam. Bij de zandsluiting van het Tholense Gat zal het getij veel korter geknepen hoeven te worden dan bij de Krammersluiting: twee dagen lang wordt er een gewoon dubbeldaags getij met een amplitude van ongeveer 1,50 m opgewekt. Na deze periode zal de kering één tot twee dagen gesloten moeten worden. Naar verwach ting zullen de gevolgen voor de levensgemeen schappen en de visserij meevallen, vooral door de korte duur. Uitdroging van bodemdieren zal niet zo snel optreden, zeegrassen en sommige zeewieren sterven van nature af. De bodemdie ren hebben in de herfst veel reservestoffen opgeslagen, waardoor hun weerstand vrij groot is. Vogels zullen in deze periode ten dele uit kunnen wijken naar de Westerschelde. De zoutgehalten zullen slechts plaatselijk zakken tot het toelaatbaar minimum, zodat ook deze factor geen problemen van betekenis zal opleveren. Ten aanzien van de visserij is er één belangrijk verschil tussen april en oktober: in april zijn de mosselverwaterplaatsen vrijwel leeg, in oktober zijn ze in vol bedrijf. Een meer concrete beschrijving van de gevolgen voor het milieu in de Oosterschelde van de zandsluiting van het Tholense Gat kan slechts gegeven worden in samenhang met de effecten ten gevolge van de voltooiing van de stormvloed kering. Het is duidelijk, dat het niet mogelijk is lang van te voren een kant en klaar recept op te stellen. Bovendien is uit getijberekeningen gebleken dat de stroomsnelheden in het sluitgat in de allerlaatste fase van de sluiting, wanneer het gaat om de laatste honderden vierkante meters, zeer gevoelig zijn voor het gebruik van de stormvloedkering. Operationele begeleiding met een mathematisch getijmodel is dan ook noodzakelijk. Daarnaast is een goede informatiestroom nodig betreffende getij, weersomstandigheden, waterkwaliteit en de toestand waarin de levensgemeenschappen zich bevinden. Een groep van deskundigen zal de sluiting dan ook begeleiden. 14

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1985 | | pagina 16