STORMVLOEDKERING DICHT
hM-
GEKNEPEN GEREKT GETIJ
MAX. SNELHEID 3m/sec.
ZANDVERLIES 0.5 PRODUKTIE
3000 3200 4000 5000 6000
OPPERVLAKTE SLUITGAT IN m2 T.O.V. N.A.R
een waterstand die varieert rond N.A.P. wordt
dan met behulp van een droog bedrijf gesloten.
Bij elk van de beheersscenario's zijn zandslui-
tingsberekeningen uitgevoerd voor netto-zand-
produkties van 10000 m3/u, 12500 m3/u en
15 000 m3/u, in de verwachting dat de te kiezen
zandproduktie binnen dit scala zou vallen. Het
resultaat van deze berekeningen is weergegeven
in figuur 16, waarin het gemiddelde zandverlies
per uur wordt weergegeven als functie van het
sluitgatoppervlak bij de verschillende storm
vloedkeringsscenario's. Duidelijk blijkt op welk
punt wordt overgestapt op het volgende
scenario.
In figuur 17 zijn de resultaten weergegeven van
berekeningen van de verwachtingswaarden
van de totaal benodigde hoeveelheid zand en
de sluitingsduur, afhankelijk van de produktie.
Met het oog op het zandverlies en de belangen
van milieu en visserij, maar ook uit economische
overwegingen, moet een hoge zandproduktie
worden gerealiseerd, om de sluiting zo kort
mogelijk te laten duren.
Gekozen wordt voor een netto-produktie van
12 500 m3/u op het noordstort. Een grotere
netto-produktie is niet met zekerheid haalbaar,
door de beperktheid van het zandwingebied; er
kunnen niet meer dan 4 zuigers tegelijk
werken, die per zuigput bruto maximaal 4000 a
4500 m3/u winnen.
In de laatste fasen van de sluiting wordt een
extra-produktie van 3000 m3/u op het zuidelijke
stort gebracht, om daar de damaanzet uit te
bouwen. Dit zuidelijke stort wordt gevoed
vanuit de beide bekkens met twee cutterzuigers
van elk netto 1500 m3/u. Het gebruik van dit
zuidstort heeft als voordelen dat het de laatste
fasen van de sluiting bekort, en daarmee de
22
erosie in het sluitgat vermindert.
Ook vermindert de erosie van de beneden
strooms gelegen bodem en oevers, en men
benut er overtollig zand mee, met andere
woorden: er wordt werk met werk gemaakt.
Om er zeker van te zijn dat het noordstort door
het uitbouwen van de zuidelijke damaanzet niet
met grotere verliezen te kampen krijgt, wordt
met het zuidstort pas begonnen wanneer de
sluiting is gevorderd tot het tweede overstap
punt. Vanaf dat moment is de hydraulische
belasting van het noordstort niet meer afhan
kelijk van het doorstroomprofiel; door het
knijpen van de stormvloedkering blijft het
verloop van de stroomsnelheden in het sluitgat
vrijwel gelijkvormig.
De stroming zal bij het passeren van het
sluitgat eerst toenemen en daarna weer minder
worden, met als gevolg dat de zandtransport-
capaciteit eerst toeneemt en vervolgens weer
afneemt. De erosie en sedimentatie die hierbij
optreden, zijn afhankelijk van de mate waarin
de stroom verzadigd is met zand. Op het stort
wordt zoveel zand aangeboden dat de stroom
oververzadigd raakt, zodat benedenstrooms
van het stort alleen sedimentatie zal optreden.
In de rest van het sluitgat zal erosie optreden in
de buurt van het tracé, en op grotere afstand
sedimentatie. Achter het stort kan een neer
ontstaan, met op de grens van neer en hoofd
stroom een verhoogde eroderende werking.
Het uitgebouwde stort zelf zorgt ervoor dat
deze erosie voldoende ver uit de oevers blijft.
Bij een sluiting vanuit één oever zou dan nog
erosie kunnen optreden aan de oever waar niet
gespoten wordt. Door in de laatste fasen van
de sluiting ook aan de zuidkant zand te spuiten
wordt erosie van de oever voorkomen. Extra
bodembescherming buiten het sluitgat wordt