Zandsluiting van het Tholense
Gat
20.
Het Tholense Gat zal, als alternatief van de
steensluiting, met zand worden gesloten. Een
steensluiting mag worden uitgevoerd als het
plaatsen van de dorpelbalken van de storm
vloedkering bijna of geheel is voltooid; verder
verloopt zo'n sluiting onafhankelijk van de
bedienbaarheid van de schuiven. Een zandslui
ting kan echter alleen worden uitgevoerd als
van de stormvloedkering gebruik wordt
gemaakt om de stroomsnelheden in het
sluitgat en daardoor de zandverliezen te
beperken.
Zandsluiting van het Tholense Gat, uit financieel
oogpunt zeer aantrekkelijk, kan daarom op z'n
vroegst plaatsvinden in oktober 1986.
De milieurandvoorwaarden zijn wel wat
gunstiger in de maand april, waarin de Kram
mersluiting is gepland. Oktober is evenwel
acceptabel, omdat voor de sluiting van het
Tholense Gat een veel beperkter gebruik van
de stormvloedkering behoeft te worden
gemaakt.
De ontwerpaanpak vertoont veel overeenkomst
met die voor de zandsluiting van het Krammer.
Een duidelijk verschil is er echter bij het
tebruik van de stormvloedkering; voor de
andsluiting van het Tholense Gat kan en moet
vorden volstaan met een eenvoudiger ge-
iruiksscenario.
r wordt van uitgegaan dat ter verkleining van
:ie uitvoeringsrisico's tijdens de sluiting en de
ifwerking van het damvak waterstanden boven
iet springtijhoogwater met behulp van de
stormvloedkering zullen worden afgetopt.
Tijdens de sluiting van het Tholense Gat is het
Krammer nog open. Om de waterstanden en
stroomsnelheden te bepalen zijn getijberekenin
gen uitgevoerd voor een groot aantal door
stroomprofielen. De maximale snelheden als
functie van het sluitgatprofiel bij een open
stormvloedkering zowel als bij een tot 6000 m2
geknepen doorstroomopening in de kering
worden weergegeven in de figuren 21 en 22.
Na de sluiting moet rekening worden gehouden
met de volgende waterstanden aan de westkant
van de dam:
(m t.o.v. N.A.P.)
HW LW
Gemiddeld springtij +1,64 -1,48
Gemiddeld getij +1,48 -1,44
Gemiddeld doodtij +1,18 -1,15
De stroming zal bij het passeren van het
sluitgat eerst toenemen en daarna kleiner
worden, met als gevolg dat ook de zandtrans-
portcapaciteit eerst toeneemt en vervolgens
weer afneemt. De erosie en sedimentatie
daarbij zullen afhankelijk zijn van de mate
waarin de stroom verzadigd is met zand. Op
het stort wordt zoveel zand aangeboden dat de
stroom oververzadigd raakt. Benedenstrooms
van het stort zal daarom alleen sedimentatie
optreden.
Omdat het noordelijk en het zuidelijk stort
elkaar vrijwel vanaf het begin van de sluiting
raken, zal de oververzadigde stroom beneden
strooms van het stort alleen sedimentatie
veroorzaken. Bovendien blijft de stroom, door
het uitbouwen vanaf beide oevers, in het
midden van de geul geconcentreerd. Extra
bodembescherming in de omgeving van het
sluitgat wordt daarom niet nodig geacht.
Wel zullen maatregelen moeten worden
25