oevers en de drempel zelf. De drempelkruin zal daarom worden aangelegd met hellingen van 1:15, zoals weergegeven in figuur 31. Voor de vormgeving en dimensionering van de drempel dienen het kruinniveau, gemeten in het midden van het sluitgat, en de taluds van de drempel te worden bepaald. Deze laatste zijn afhankelijk van het te kiezen materiaal: zand of mijnsteen. Het kruinniveau wordt bepaald aan de hand van de volgende eisen. De Bergse-Diepsluis komt op 1 juni 1986 in bedrijf, zodat het wintersluitgat nog ongeveer driekwart jaar bevaarbaar moet blijven. Voldoende vaardiepte voor de scheepvaart is er bij een drempel op N.A.P.-7,00 m, gelijk aan de bodemdiepte van de Schelde/Rijn-verbinding. Daarnaast mogen de stroomsnelheden in het Marollegat niet te hoog oplopen, met het oog op de daar uit te voeren zandsluiting. Tot een kruinniveau van N.A.P. -6,00 m worden geen problemen verwacht, en tot een niveau van N.A.P. -7,00 m geen buitensporige verliezen door erosie. In de wintersluitgatperiode dienen de ontgrondingen beperkt te blijven. Bij een kruin op N.A.P. -9,00 m worden ontgrondings- kuilen verwacht met een diepte van 1 a 2 m; bij een kruin op N.A.P. -7 m met een diepte van 4 m. Deze ontgrondingen zijn vrij gering, ondanks het feit dat de drempel meer dan de helft van het geulprofiel blokkeert, dankzij de relatief lage stroomsnelheden, die een gevolg zijn van de afdamming van het Markiezaat, de getijre ductie door de stormvloedkering en de stroom door het Krammer. De ontgrondingsdiepten zijn berekend, en daardoorminder betrouwbaar dan een bepaling I middels fysisch modelonderzoek. Gezien deze 34

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1985 | | pagina 36