een kruin op N.A.P. -9,50 m, inclusief de
bodembescherming. Ontgrondingen tijdens de
opbouw van de drempel, tijdens de wintersluit-
gatperiode en tijdens de opbouw van de
sluitkade, kunnen afschuivingen tot gevolg
hebben en zelfs zettingsvloeiingen. De oever-
en bodembescherming dient daarom zo te
worden gedimensioneerd dat de stabiliteit van
de Tholense oever noch de oever van het
werkeiland en de sluitkade in aanbouw wordt
bedreigd.
Het Waterloopkundig Laboratorium heeft per
bouwfase voor lengten van de bodembescher
ming tussen 50 en 150 m de diepten van de
ontgrondingskuilen berekend als functie van de
tijd.
Over de toepassing van stabiliteitscriteria voor
afschuivingen en zettingsvloeiingen zijn
uitgebreide discussies gevoerd. Betrouwbare
berekeningsmethoden zijn niet beschikbaar,
ztodat gebruik moest worden gemaakt van
gegevens uit praktijkonderzoek. Onzekerheden
ten aanzien van het gedrag van de ondergrond
nopen tot voorzichtigheid.
Gezien de grondlagenopbouw en op grond van
historische gegevens wordt ervan uitgegaan
dat de Tholense oever weinig of niet zettings-
vloeiingsgevoelig is. Ontgrondingen kunnen
echter wel afschuivingen tot gevolg hebben;
de onderwatertaluds worden daarbij niet
flauwer dan 1:6. Dit gegeven leidt ertoe dat de
lengte van de oeverbescherming, gemeten
loodrecht op de oever, niet groter behoeft te
zijn dan 6 maal de berekende diepte van de
ontgrondingskuil. De afschuiving zal dan de
teen van de oever niet bereiken.
Eenzelfde benadering wordt toegepast voor de
oever van het werkeiland en de drempel, die
wel zettingsvloeiingsgevoelig zijn. Er wordt van
uitgegaan dat zettingsvloeiingen kunnen
optreden bij ontgrondingsdiepten van 4 m of
meer. Aan de oever van het werkeiland kan het
onderwatertalud tijdens een vloeiing verflauwen
tot 1:15. Voor de losgepakte zanddrempel
wordt met een nog flauwer talud gerekend
(figuur 32).
De uitvoering van de sluitkade van steen is
voorzien in de maanden juni en juli 1986, kort
na de zandsluiting van het Marollegat.
Het volume van deze sluitkade wordt bepaald
door de kruinbreedte in combinatie met het
kruinniveau en het talud. Deze bepalende
factoren zijn ook maatgevend voor de hydrauli
sche stabiliteit van de kade in de periode dat
het op te spuiten damvak nog niet gereed is.
De kruinbreedte van het eindprofiel van de
kade is in verband met de hydraulische
stabiliteit en om uitvoeringstechnische redenen
vastgesteld op 5 m; dit op grond van ervaringen
36
bij de aanleg van de Markiezaatskade. Op
grond van onderzoek en ervaring is met het
oog op de grondmechanische en hydraulische
stabiliteit gekozen voor een talud van 1:2
(figuur 36).
Met deze vorm van het dwarsprofiel als
uitgangspunt is volgens een verderop uiteen
gezette methode een berekening uitgevoerd
van de faalkansen bij verschillende kruinhoog
ten voor de tijd dat de gereedgekomen sluitkade
als kering moet functioneren en blootgesteld
kan worden aan golfaanval en overspoeling.
Daarbij is uitgegaan van een expositieduur van
één maand met de randvoorwaarden die
gelden in de maand september.
Vervolgens is een kostenoptimalisering
uitgevoerd, waarbij de som is bepaald van de
schadeverwachting en de bouwkosten van de
sluitkade. Deze som blijkt minimaal te zijn bij
een kruinhoogte van N.A.P. +2,50 m. De
bijbehorende faalkans is 2%. Voor het verdere
ontwerp is in eerste instantie deze kruinhoogte
aangehouden.
Bij een nadere beschouwing van de risico's
blijkt echter dat bij de gevolgen van het
bezwijken van de kade niet alleen gedacht
moet worden aan directe schade aan de
constructie zelf, maar ook aan mogelijke
gevolgen voor de oevers van Tholen en het
werkeiland. In verband hiermee is gekozen
voor een kruin op N.A.P. +3,00 m; de kans op
falen is dan gering (figuur 37). Voor dezelfde
faalkans in november zou de kade 1 m hoger
moeten worden. Tijdens de opbouw van de
kade zijn voor het uitvoeren van stabiliteitsbe-
rekeningen in principe de drie in figuur 34
weergegeven stromingssituaties van belang.
Op grond van uitgebreid onderzoek door het
Waterloopkundig Laboratorium zijn voor deze
situaties stabiliteitsformules opgesteld,
waarmee kan worden berekend onder welke
combinaties van bovenwaterstand, benedenwa-
terstand, vorm en afmetingen van de sluitkade,
steendiameter en relatieve steendichtheid de
kade in opbouw bezwijkt. De faalkansen
worden bepaald met behulp van probabilisti
sche berekeningen en de van toepassing zijnde
stabiliteitsformules. Deze faalkansen gelden
voor de duur van een gehele bouwfase.
Bij de opbouw van de sluitkade nemen de
maximale stroomsnelheden toe, waardoor er
sprake is van een groeiende kans op schade,
tenzij wordt overgeschakeld op zwaardere en
daardoor meestal duurdere steen. De onderste
laag van de sluitkade bestaat uit fosforslakken.
Dit relatief goedkope materiaal wordt aange
bracht tot een niveau waarbij de som van de
schadeverwachting en de totale kosten van de
sluitkade een minimale waarde bereikt (figuur