Inleiding
De compartimenteringswerken achterin de
Oosterschelde omvatten een groot aantal
kunstwerken, zoals bruggen, spui- en scheep
vaartsluizen, en natte waterbouwkundige
werken. De kunstwerken zijn, op de Bergse-
Diepsluis na, nu allemaal of opgeleverd of in
een vergevorderd stadium van uitvoering. Van
de natte werken dienen enkele belangrijke
onderdelen nog te worden aanbesteed. Dat
geldt voor de sluitingen, voor enkele damvak-
ken en voor een aantal afrondende werkzaam
heden.
De sluiting van de compartimenteringsdammen
is reeds geruime tijd onderwerp van studie. De
besluitvorming met betrekking tot de toe te
passen sluitingstechnieken heeft stapsgewijs
plaatsgevonden, parallel aan de ontwikkeling
van het inzicht in de mogelijkheden.
Eerst werd uitgegaan van sluitingen bij het
volle getij, om niet afhankelijk te zijn van het
gereedkomen van de stormvloedkering. Na
vergelijking van een aantal alternatieve
sluitingstechnieken leek het in 1978 het beste
om het Tholense Gat evenals het Krammer
geleidelijk te sluiten door er een beteugelings-
dam in op te storten van betonblokken. Deze
methode was financieel aantrekkelijk, omdat
gebruik zou kunnen worden gemaakt van
gedeelten van de tijdelijke hulpbrug van
Schouwen naar Neeltje Jans.
In tweede instantie werd in 1980 besloten bij
het ontwerp van de sluiting rekening te houden
met het feit dat het getij op de Oosterschelde
tijdens de sluitingen door de bouw van de
stormvloedkering wordt gereduceerd. Deze
reductie wordt pas goed voelbaar tijdens het
plaatsen van de dorpelbalken.
Na vergelijking van drie sluitingsalternatieven
werd in 1982 besloten om het Krammer met
zand te sluiten. Dit is alleen mogelijk als
gebruik wordt gemaakt van de stormvloedke
ring. Het getij kan dan zo worden beïnvloed dat
de stroomsnelheden in hetsluitgat in voldoende
mate kunnen worden beheerst, vooral tijdens
de kritieke fase van de sluiting. Men zou dan
bijvoorbeeld een enkeldaags getij moeten
instellen gedurende de laatste drie a vier
weken van de sluiting. Dit zogeheten gerekt
getij wordt gekenmerkt door één hoogwater en
één laagwater per etmaal, met daar tussenin
een min of meer stagnante periode. Ook deze
3