Uitgangspunten
Bij de voltooiing van de compartimenterings-
dammen moet rekening gehouden worden met
een aantal uitgangspunten.
De Philipsdam mag niet eerder worden
gesloten dan de Oesterdam. Zou dit wel
gebeuren, dan zouden de getijstromen in het
Tholense Gat en de Eendracht sterk toenemen
als gevolg van de vulling en lediging van het
Volkerak via deze wateren in plaats van via het
Krammer. De stabiliteit van de oevers en de
veiligheid van de scheepvaart zouden in gevaar
worden gebracht. De Oesterdam mag wel
eerder worden gesloten dan de Philipsdam,
mits er sprake is van gereduceerd getij en er
scheepvaartbegeleiding wordt ingesteld bij de
noordelijke mond van de Eendracht, in verband
met het optreden van sterke dwarsstromen.
Met de sluiting van het Krammer mag pas
worden begonnen als met de Krammersluizen
kan worden geschut; dit zal uiterlijk op 1 maart
1987 het geval zijn.
Het Bathse Spuikanaal moet operationeel
kunnen zijn kort nadat de compartimenterings-
dammen zijn gesloten; dit met het oog op het
peilbeheer van het Zoommeer en het Volkerak.
Er mogen geen sluitingen worden uitgevoerd
in de maanden januari en februari omdat de
kans op het optreden van vorst te grote risico's
meebrengt.
Sluitingen mogen alleen worden uitgevoerd in
het stormseizoen, tussen oktober en april
indien de stormvloedkering kan worden
gebruikt om hoge waterstanden te voorkomen.
Het tijdschema voor de voltooiing van de
Philipsdam en de Oesterdam is gebaseerd op
het thans vigerende tijdschema voor de bouw
van de stormvloedkering.
Gevolgen voor milieu en visserij
Bij de zandsluitingen van het Tholense Gat en
het Krammer speelt de stormvloedkering een
essentiële rol.
Wanneer de stormvloedkering volledig open
staat en de compartimenteringsdammen nog
niet zijn gesloten bedraagt het gemiddelde
getijverschil op de Oosterschelde zo'n 2,5 m.
Bij dit getijverschil zouden de snelheden in het
sluitgat in de laatste fase van de sluitingen
oplopen tot meer dan 5 m/s.
Bij alle tot nu toe uitgevoerde zandsluitingen
bleef de maximum snelheid beperkt tot 2 a 2,5
m/s. Het zandtransport is ongeveer evenredig
met de derde tot vijfde macht van de stroom
snelheid. Nu deze snelheid tot 5 m/s kan
oplopen betekent dit dat het zandverlies vele
malen groter zal zijn dan bij vroegere sluitingen.
Dit feit, gevoegd bij de aanzienlijk grotere
diepte van de hier beschouwde sluitgaten, zou
leiden tot benodigde zandprodukties die niet te
realiseren zijn.
Het is niet mogelijk om op basis van elders
opgedane ervaringen voorspellingen te doen
over het zandverlies dat bij deze sluitingen zal
optreden. De gehanteerde zandverliesformules
berusten voornamelijk op empirische relaties
bij rivieren met natuurlijk zandtransport. Wat er
precies gebeurt met fijn zand in een sluitgat bij
snelheden van 5 m/s, kan thans niet worden
voorspeld. Om deze redenen is het absoluut
noodzakelijk de maximale stroomsnelheid bij
de zandsluitingen te beperken. Dit is alleen
mogelijk door het getij op de Oosterschelde
met de stormvloedkering te beïnvloeden. Het
gemiddelde getijverschil te Yerseke, berekend
over een periode van vele jaren, bedraagt 3,50
m. In de eindsituatie zal het gemiddelde
THOLENSE GAT
SCHELDE-RIJNVERBINDING
OOSTERSCHELDE
t
MAX. VERVAL
6