Fig. 5. IMPLIC-schematisering
van het Oosterscheldegebied
Fig. 6. Verbetering van het
voorspelde kenteringstijdstip
met behulp van FRF
Fig. 7. Vergelijking van het
voorspelde astronomische
getij met het opgetreden getij
n meetpunt OS 4
Fig. 8. Vergelijking van het
gemeten en het met behulp
van IMPLIC berekende debiet
nodel IMPLIC berekend is.
Het sluitgatdebiet wordt met behulp van het
weerstandsmodel R1495 binnen het sluitgat
/erdeeld over de pijlervakken, op basis van de
weerstandsverdeling in de as van het sluitgat.
De weerstandcoëfficiënten zijn in stroomgoten
tepaald. Bovendien is er nog een ijkfactor
tpgenomen in model R1495, waarmee het is
ifgeregeld op schaalmodelonderzoek in de
ïydraulische modellen M 1000 en M 1001.
Het resultaat van R1495 is een debiet per
rijlervak, dat op basis van de doorstroomop-
tervlakte van ieder pijlervak kan worden
tmgerekend naar een gemiddelde snelheid per
rijlervak. Hierna kan de contractie in rekening
vorden gebracht die op zal gaan treden in de
pijlerpoorten. De omvang daarvan is in eerste
nstantie geschat aan de hand van onderzoek in
M 1001Het eindresultaat is dan de maximale
stroomsnelheid die gemiddeld over de diepte
tussen de pijlers op zal treden.
Bij de korte- en middellange-termijnvoorspellin-
gen kan de nauwkeurigheid van methode C1
nog verbeterd worden door gebruik te maken
van het feit dat de modellen geverifieerd
kunnnen worden aan de bouwfasen die in
werkelijkheid ingetreden zijn. Eventuele
systematische afwijkingen van de modellen
kunnen dan worden gecorrigeerd. Dat is
methode C2. Meestal zal het erop neerkomen
dat het eindresultaat van het model middels
een correctiefactor wordt bijgesteld. Naarmate
de bouw vordert, zal de ijking weer gaan
verlopen. De natuurmetingen die voor de ijking
moeten worden gebruikt, dienen wel aan
bepaalde voorwaarden te voldoen. Een enkele
geïsoleerde meting op een locatie waarvoor
een voorspelling is afgegeven heeft geen zin,
omdat dan geen conclusies getrokken kunnen
worden over de kwaliteit van het voorspelsys
teem in zijn geheel.
Sommige effecten zullen naar verwachting per
sluitgat niet veel verschillen. Dit geldt voor de
invloed van de damaanzetten, voor contractie
verschijnselen, voor het stroombeeld rond een
bouwfront, en voor de snelheidsverticaal. De
gemeten waarden van dit soort effecten, die
door middel van metingen in het ene sluitgat
zijn bepaald, kunnen dus ook in andere sluitga
ten onder soortgelijke omstandigheden
worden gebruikt. Wel moet het eindresultaat zo
spoedig mogelijk met behulp van metingen
worden gecontroleerd.
Bij de voorspelmethodieken C1 en C2 wordt
ervan uitgegaan, dat de lokale snelheidskromme
qua vorm niet afwijkt van de kromme van het
sluitgatdebiet, bepaald met het getijmodel
IMPLIC. Dit gaat echter niet op voor alle
63