bovenbalksponning. Van daaruit werd de hydrauliek geregeld en werd gezorgd voor werk- en duiklucht en de communicatie met de duikers. De werkers achter het stroomscherm stelden allereerst de schade ter plaatse vast, en tekenden dan met een boormal de gaten af die geboord moesten worden, en plaatsten daarin ankers, zowel voor de bekisting als voor het reparatiebeton zelf. Het reparatiegebied werd vervolgens gezandstraald en de bekisting geplaatst en gevuld. Wanneer de betonmortel was verhard, werd de bekisting verwijderd en het resultaat van de actie beoordeeld. De beschutte werkplek maakte het mogelijk de reparaties met de vereiste precisie uit te voeren. Bij de opbouw van de drempel werden eerst fijnkorrelige materialen aangebracht, maar in de bovenste laag komen stenen te liggen van één tot drie ton. Het is de bedoeling dat deze stenen niet uitkomen boven het niveau van de dorpelbalk- sponningen. Anders bestaat het gevaar dat de dorpelbalken gaan dragen op zo'n steen, en daar zijn ze niet op gebouwd. Normaal wordt de hoogteligging van de aangebrachte stenen gemeten met behulp van de peilplaat van de 'Trias', maar binnen een zone van twee meter rondom de pijler wilde men het risico niet lopen dat de inspecterende 'Trias' door een onverhoedse golf tegen de pijler zou worden gezet, en hem zou beschadigen. Om toch een goed inzicht te krijgen in de ligging van de stenen in dit vitale gebied, werd in eerste instantie besloten duikinspecties te verrichten. De duikers zwommen voor deze inspectie eerst naar de dorpelbalksponning, en ijkten daar op het bekende bodemniveau hun drukdoos. Dan daalden ze verder af langs het talud van de drempel, en plaatsten hun drukdoos op het hoogste punt in het stenenveld dat ze onderweg tegenkwamen. Op deze wijze zwommen ze een opgegeven gedeelte af, en zetten na afloop hun drukdoos weer op het punt van uitgang. Als er nergens lagere waarden werden gemeten, lag de drempel daar blijkbaar goed. De meetgegevens gingen ter beoordeling naar het drempelbedrijf. Werden er te hoog liggende stenen aangetroffen, dan kreeg de groep Onderwateractiviteiten de coördinaten daarvan. Die werden dan nog een keer nagemeten, en de steen met verf gemarkeerd. Later werden in deze stenen gaten geboord, waarin Liebig-vei- ligheidsankers werden aangebracht (figuur 3). Op een sluiting die 9,5 ton trekkracht verdraagt, werd tenslotte een 20 m lange strop gezet, die voorlopig op de pijler werd vastgemaakt. Later 74 016 20m LANG 9.5 tons SLUITING GREENPIN Fig. 3. Ophijsbaar maken van een te hoog liggende steen met behulp van het Liebig veiligheidsanker kon de steen daarmee uit de drempel worden getrokken. Later werd dat werk uitgevoerd met een profielopnemer aan boord van de 'Wijker Rib'. Nog uit te voeren werk Wat er nog aan duikwerk te doen staat bij de voltooiing van de Oosterscheldekering zal voornamelijk in betrekking staan met de plaatsing van onderdorpelbalken, de inspectie van de bodembescherming en de bewaking van de rand van de bodembescherming. We geven een kort overzicht. Het plaatsen van onderdorpelbalken begint in juli 1985. Daartoe moeten door duikers eerst allerlei obstakels worden verwijderd: damwand schermen, betonplaten en andere platen, terwijl de sponningen voor de dorpelbalken moeten worden schoongemaakt en geïnspec teerd. De werkdiepte ligt tussen N.A.P. -13 en - 19 m. Met het verwijderen van de damwandschermen die destijds werden geplaatst om te voorkomer, dat steen de sponning zou raken bij de opbouw van de drempel, is inmiddels een begin gemaakt. Er worden met thermische lansen of andere brandapparatuur gaten in gemaakt waar stroppen door kunnen worden gestoken om ze met kranen weg te tillen. Uit inspecties van de sponningen is al gebleken

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1985 | | pagina 28