~t ikpijp en brokkelster (werkha-
v in Zierikzee)
2 ee-anjelier (Noordbout, bij
uwerkerk)
k ng op sommige plaatsen het functioneren
v jn de organismen kan gaan belemmeren.
C atracht wordt nu inzicht te krijgen in de
I caties waar en de organismen waarvoor dit
t -slissend wordt.
C jk en vooroever omvatten een aantal typen
0 idergrond die mede bepalend zijn voor de
b -groeiing. Het is misschien mogelijk de
t groeiing door toepassing van bepaalde
rr aterialen en bepaalde methoden van aanbren-
g n te bevorderen. Aangezien de begroeiing
n ede bepalend kan zijn voor de sterkte van
e n dijk - dit geldt niet alleen voor de kruin! -
1 het misschien mogelijk methoden te ontwik-
k len die voldoen aan de waterbouwkundige
e ;en, tegelijkertijd de natuurwaarde bevorde
rt n, en bovendien nog financieel aantrekkelijk
zi n.
K nnis van de relatie tussen ondergrond en
b -groeiing is dus van groot belang. Daarbij
n oet onderscheid worden gemaakt tussen de
f sische en chemische eigenschappen van het
n ateriaal en de wijze waarop het wordt
a ingebracht, gezet dan wel losgestort, en ook
v rder vorm en afmetingen.
Aard van het materiaal
In de waterbouw worden, naast hout en
natuursteen ook kunstmatige materialen
gebruikt, zoals ovenslakken, beton en asfalt.
Van 1979 dateert een rapport van het RIZA over
uitloogproeven met zoet water, gedaan op
basalt, grauwacke, lood-, koper-, en staalslak-
ken.
Lood- en koperslakken bleken zoveel zware
metalen af te geven aan het water, dat er
omgerekend over het totaal aantal tot dan toe
gebruikte slakken in de Nederlandse oppervlak
tewateren, sprake was van een aanzienlijke
lozing van met name lood, koper en zink. Dit
leidde tot de aanwijzing, deze slakken zo
weinig mogelijk meer te gebruiken.
Ook wanneer er geen sprake is van belangrijke
afgifte van metalen aan het water, kan de
levensgemeenschap beïnvloed worden door de
eigenschappen van de steen. Daarbij spelen
bijvoorbeeld de hardheid voor borende
organismen en de ruwheid van oppervlak een
rol, evenals de kleur en de warmtecapaciteit;
dit laatste is van belang bij periodiek droogval
lende stenen. Maar ook kan een zich vestigend
organisme een steen plaatselijk aantasten.
Dat zou dan weer een verhoogde afgifte van
metalen kunnen veroorzaken, die direct in de
weefsels van het organisme worden opgeno
men.
Deze laatste hypothese, en de eventuele
gevolgen van dit verschijnsel, is onderzocht in
een veldproef, gecombineerd met laboratori
umonderzoek.
Nadat het normale successiepatroon was
vastgesteld, werden op twee locaties in de
Oosterschelde elf steensoorten aangebracht,
zowel in het intergetijdegebied als beneden de
89