ook. Het hijsframe is daarom instelbaar gemaakt. Om de hijsconstructie van het bewegende frame goed boven de hijspunten van de schuif te krijgen, die op een bewegende bak staat, wordt de schuif allereerst door het frame gevangen. Hiertoe zijn aan de schuif tijdelijke geleidingspijpen bevestigd die boven de schuif uitsteken. Aan het hijsframe zitten vangen, halve omge keerde trechters, die de geleidingspijpen vangen en het frame geleidelijk in de juiste postie dwingen, waardoor de relatieve horizon tale bewegingen worden geëlimineerd. Zodra de hijsconstructie, die voorzien is van een zelfzoekende centreerinrichting, over het hijspunt valt, wordt die met een pen aan de schuif bevestigd. Om in deze fase de verschil lende roterende en verticale bewegingen van schuif en frame op te vangen, is de hijsconstruc tie uitgevoerd als een schamelconstructie. De bewegingswerken worden gehesen met stalen stroppen die aan het hijsframe bevestigd zijn en aan de hijsoren van de cardanbalk bevestigd worden. De stroppen zijn zo lang dat de bovenkant van de cilinder het hijsframe niet raakt. Hulpconstructies op de kering Nadat het hamerstuk op de kering volledig is afgebouwd, worden deels definitieve, deels tijdelijke stalen bordessen en trappen aange bracht om het toegankelijk te maken. Bovenop het hamerstuk worden stelplaten gemonteerd, waarop later de bewegingswerken worden geplaatst. Zij dienen tevens als meetbasis van de hulpconstructie voor het plaatsen van de schuiven. De hulpconstructies voor de schuiven bestaan uiteen onder-en een bovenvang. De bovenvang is een zwaar stalen frame, dat op het hamerstuk wordt bevestigd. Hierop wordt een halve trechter geplaatst, die ten opzichte van de schuifsponning zo wordt afgesteld dat de schuif recht boven de sponning komt als de geleidingspijp van de schuif in het kleinste deel van de trechter zit. Hiermee is wel de positie ten opzichte van de sponning vastgelegd, maar nog niet de richting van de schuif. Onderaan het hamerstuk wordt de ondervang gemonteerd, die in één lijn ligt met de boven vang. De centreerlijn van beide vangen loopt evenwijdig aan de sponning van de pijler. Wanneer de geleidingspijp in de ondervang komt, wordt de stand van de schuif evenwijdig aan de sponning gedwongen, en vervolgens in de sponning verder afgevierd, tot hij met tijdelijke haken aan de pijler hangt. 120 Plaatsing van een schuif, met behulp van het hijsframe Fig. 3. Hijsframe Twee naast elkaar staande pijlers staan nooit beide even scheef. Dat betekent dat de theore tisch vlakke schuif getordeerd moet worden om het verschil in scheefstand van de pijlers tj overbruggen. Deze torsie wordt door de vangen in de schuif gebracht. Nadat een schuif geplaatst is worden beide vangen gedemonteerd en wordt de hulpcon structie voor het plaatsen van de bewegings werken geplaatst. De bewegingswerken worden steeds twee aan twee geplaatst - behalve op een randpijler - één voor de schuif ten zuiden van de pijler en één voor de schuif ten noorden van dezelfde pijler. Hiertoe zijn ze met een tijdelijk frame aan elkaar gekoppeld. Op het hamerstuk worden twee geleidingspijpe n of potloden van ongelijke lengte gemonteerd, die ongeveer 8 m boven het hamerstuk uitsteken. In de cardanbalk van de beide bewegingwerken zijn twee vangen gemonteerd Dit zijn twee op hun kop staande trechters met dezelfde hart-op-hart-maat als de potloden. Dn bewegingswerken worden nu door de bok zo hoog gehesen dat de cardanbalk boven de trechter komt; het onderoog van de cilinder bevindt zich dan boven het beton van de hamerstukken. De bewegingswerken worden nu zo gepositio neerd dat de vangtrechters één voor één over de geleidingspijpen zakken. Vervolgens worden ze door die pijpen geleid, zodat de cilinders met het onderoog tussen het beton van de hamerstukken zakken. Zo worden de bewegingwerken met de lagerstoelen van de cardanbalk op de stelplaatsen neergezet. Om eventuele verticale bewegingen uit te demper komen ze terecht op rubberen platen, die latei tijdens de afbouw weer worden verwijderd. Ir

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1985 | | pagina 14