g. 1. Schematische voorstel-
g van het voorspelsysteem
g. 2. Deelgebieden van het
oorspelsysteem
2.
C Ifmodellen
D golfmodellen die bij het K.N.M.I. in gebruik
z n om de golven aan de rand van de Ooster-
s helde te voorspellen, zijn het welbekende
C INO-model, de methode-Kruseman, en een
g if/wind-relatie.
G )NO is een fysisch-mathematisch model. Het
b rekent voor de Noordzee volgens een
r elmatig netwerk met afstanden tussen de
r osterpunten van 75 km zeegangsgolven uit
d daar heersende voorspelde dan wel actuele
v\ idvelden. Voor enkele locaties, zoals
E rogeul en IJmuiden, wordt daaraan nog de
d' ning toegevoegd. Dit gebeurt door voor elk
r jsterpunt na te gaan of de daar aanwezige
z gang die locaties zal kunnen bereiken.
G JNO berekent dus zowel zeegang als deining.
D locatie Eurogeul wordt gebruikt om de
v rwachting op te stellen voor de rand van de
0 sterschelde ter plaatse van locatie BG2.
C methode-Kruseman gaat uit van veertien
v kken op de Noordzee. Van elk vak wordt uit
c optredende of voorspelde wind hetzeegangs-
v id bepaald, en hieruit wordt door middel van
t bellen de laagfrequente energiebijdrage ter
aatse van de Eurogeul berekend. De tabellen
z n gebaseerd op de fysische processen die
n rol spelen. De methode werd vroeger met
hand uitgevoerd, maar is tegenwoordig
iautomatiseerd. Actuele golfgegevens op de
1 oordzee kunnen eenvoudig worden meegeno-
en, hetgeen de betrouwbaarheid ten goede
jmt.
a golf/wind-relaties zijn statistische relaties
oor een bepaalde locatie tussen enerzijds
olfparameters zoals golfhoogte en golfperiode
anderzijds de lokale wind. Deze relaties zijn
het meest bruikbaar voor zeegang.
Voor de vertaling van golven aan de rand van
de Oosterschelde, over het ondiepe geulen- en
bankengebied heen naar de rand van het tracé,
worden de correlatiemodellen MDC4 en MDC5
gebruikt. Deze Meer-Dimensionale Correlatie
modellen beschrijven de golfparameters als
een lineaire combinatie van de randvoorwaar
den. In MDC5 zijn dit vier randvoorwaarden: de
golf bij BG2, de wind, de waterstand en de
stroom, en een constante, zodat in dit model
vijf coëfficiënten moeten worden afgeregeld.
Bij MDC4 is het er één minder: hier ontbreekt
de golfrandvoorwaarde bij BG2. Voor de
bepaling van deining is MDC4 daarom minder
geschikt. De bovengenoemde coëfficiënten zijn
bepaald voor een groot aantal klassen van
windrichting en stroomrichting. Voor MDC5 is
de golfrandvoorwaarde bij BG2 ook in klassen
verdeeld. Daarvoor zijn simultane meetgege
vens gebruikt van de locatie BG2 en de referen
tielocaties WR4, WR5 en WR6.
De vertaalslag naar de werklocatie is opge
bouwd uit twee onderdelen. Tot 200 meter
voor de as van het tracé wordt een eenvoudige
lineaire overdrachtsfunctie gehanteerd, die
slechts afhankelijk is van de getijfase. Voor
werklocaties dichter bij de as of ten oosten van
de kering wordt een model gebruikt dat
rekening houdt met de invloed die de plaatselijk
sterke stroom heeft op de golven. Dit zogenaam
de EXCO-model is gebaseerd op fysische
relaties zoals stroom refractie, en is afgeregeld
met behulp van metingen in en om de kering.
Omdat de invloed van de stroom op de golven
sterk afhangt van de golfperiode, is het nood
zakelijk hier uit te gaan van een golfspectrum.
Er wordt een parametrisch spectrummodel
gebruikt, dat speciaal voor de Oosterschelde is
131