v rgroten. Men kan het profiel of de hoogte
v n de glooiing aanpassen. Maar het is ook
d nkbaar dat men gebruik gaat maken van een
n 3uw of aangepast type materiaal ter bescher-
rr ng van de glooiing, waar planten makkelijker
d rorheengroeien.
D steenglooiing geheel achterwege laten is
a een mogelijk op plaatsen waar geen sterke
g dfslag of stromingen voorkomen, zoals
vc tnneer er een breed en hoog voorland
a nwezig is in de vorm van schorren.
V nouds zijn dit de plaatsen waar nog lange
ti 1 een harde glooiing heeft ontbroken. Bij de
d kversterkingen van de laatste tijd heeft men
et iter meestal ook hier een steenglooiing
a; tgelegd. Wanneer het buitenbeloop echter
et t wat flauwere hellingshoek krijgt is dit niet
al jd beslist noodzakelijk. In het noorden van
N derland worden bij dijkverhogingen weer
va :er 'groene dijken' toegepast zonder steen-
gl oiingen; dit gebeurt onder andere op
At ïeland.
Een nadeel is dat de dijk breder moet worden,
er dit gaat ten koste van meer land, hetzij
lat dbouwgrond of intergetijdegebied.
M. ar er zijn ook mogelijkheden om de steen-
gl< oiing minder ver op te trekken dan nu
ge ruikelijk is, zodat bovenaan een zone
ov rblijft die nog een aantal malen per jaar
ov rspoeld wordt. Hier zou zich dan een
ve etatie van zoutplanten kunnen vestigen.
M der hoog opgetrokken glooiingen zullen
w: rschijnlijk alleen mogelijk zijn op plaatsen
w: r weinig golfaanval te verwachten is, zoals
in we hoeken en havenmonden.
Ga t men inderdaad zulke lagere glooiingen
toe tassen dan is de overgang tussen de
glc tiing en de grasmat erg belangrijk. Bij een
ab jpte overgang is er een grote kans op
ere tie, vanwege de frequentere overspoeling.
De tvergang kan geleidelijk worden gemaakt
me een strook doorgroeistenen. Zo kan een
ste k geheel ontstaan, waarin geen aangrijpings-
pu ten voor erosie zijn. Doorgroeistenen als
ov rgang naar de grasmat zijn bij de partiële
dij versterkingen rond de Oosterschelde al veel
tot gepast.
Wi zeiden al dat de tegenwoordig gebruikte
glc oiingsmaterialen slechts in beperkte mate
dc Tgroei door planten toelaten. Gebruik van
an ere typen materiaal zou de ontwikkeling
va plantengroei tussen de stenen aanzienlijk
kt nen verbeteren. Met name kan gedacht
w< rden aan groeistenen of doorgroeistenen,
zo Is ze al langere tijd onder andere in de
wi genbouw worden gebruikt.
Bi het gebruik van zulke stenen staat natuurlijk
vo rrop dat de waterkerende functie van de
glc oiing niet aangetast mag worden.
De sterkte van een steenglooiing kan op
verschillende manieren verbeterd worden.
Sterk geklemde zettingen hebben een grotere
stabiliteit, omdat de horizontale en verticale
krachten door de glooiing als geheel worden
opgenomen. Een goed begroeide glooiing kan
een hiermee vergelijkbare samenhang krijgen.
Vooral voor de lagere delen van de glooiing
geldt dat meer openingen tussen de stenen
een grotere doorlatendheid opleveren; hierdoor
vermindert de kans op schade door quasi-stati-
sche overdrukken. Wanneer deze openingen
echter gevuld zijn met grond en begroeid met
planten kan de doorlatendheid wellicht weer
afnemen. Anderzijds zal een begroeide opening
waarschijnlijk weer beter doorlatend zijn dan
een onbegroeide maar wel met grond gevulde
opening, omdat de bovengrond in het laatste
geval kan dichtslaan, waardoor de doorlatend
heid sterk vermindert.
De vaak vrij uitgebreide wortelstelsels van de
planten tussen de stenen kunnen de afzonder
lijke stenen aan de ondergrond vastrijgen,
waardoor ze minder makkelijk uit de glooiing
gelicht zullen worden.
In het verleden is in Friesland het systeem van
begroeide glooiingen wel toegepast. Men
gebruikte hier soms klinkers en vulde de
voegen op met klei, vermengd met graszaad.
Zo'n grasbegroeiing tussen de klinkers komt de
sterkte van de glooiing ten goede.
De beworteling onder de stenen kan de kans
op erosie van de ondergrond verminderen. Die
erosie zou, met name bij zeer sterke steenzet
tingen of bij steenzettingen die een vrij lage
belasting hebben, zelfs maatgevend kunnen
zijn.
Als mogelijk negatief punt zou genoemd
kunnen worden dat de begroeiing de glooiing
zou kunnen aantasten. Dit gaat echter in
hoofdzaak op voor houtige plantensoorten, die
de glooiing met hun gestadige diktegroei
kunnen openbreken. In een zout getijde-milieu
kunnen houtige soorten zich echter niet
ontwikkelen, zodat de kans op dit soort schade
vrijwel niet aanwezig is. Bij de aanleg van een
glooiing met veel openingen tussen de stenen
is het van groot belang dat die ook inderdaad
begroeid raken. Anders gaan de hierboven
genoemde voordelen niet op, en zal de glooiing
daarentegen beduidend zwakker zijn, vanwege
de grotere kans op uitspoelen of losslaan van
de afzonderlijke stenen, of op erosie van de
ondergrond.
Bekeken zou moeten worden of er bij stenen
die nu op de markt zijn, typen zijn die geschikt
153