De 'Trias' bewaking van het verdichtingsproces zijn regelmatig rendementsmetingen verricht; de kwaliteit van het verdichten wordt namelijk gekoppeld aan procesgegevens. Tijdens het verdichten van de ondergrond liep de verdichtingsplaat weg vanwege de helling van de ondergrond. Als de plaat teveel wegliep, dan moest dezelfde positie of een tussenpunt nogmaals verdicht worden. In de praktijk is gebleken dat dit een normaal voorkomend verschijnsel is. In een enkel geval waar de laagdikte van de onderlagen en de uitvullaag niet werd gehaald, moest of de wegloopeis of de verdichtingstijd worden aangepast. Nadat de onderlagen zijn verdicht wordt de drempelkern aangebracht, met de splijtbak 'MO 6010', die een stortvaklengte heeft van 30 m. Bij de opbouw van de drempel spelen vormeisen een grote rol, zowel voor wat betreft de steun tegen de pijlers als met betrekking tot de uiteindelijke grootte van de ruimte tussen de onderkant van de dorpelbalk en de bovenkant van de drempel: aan deze ruimte is een maximum gesteld. Na afloop van het storten van de drempelkern wordt er gepeild, en aan de hand van deze peiling brengt de 'Ham 60' de afwerklaag aan Zowel de opbouw van de drempelkern als de afwerklaag vergen een intensief peilprogramma voor de werkvoorbereiding. Dikwijls moest ee t vak worden afgekeurd: te hoog liggende stem n moesten worden verwijderd en putten moesten met kleine hoeveelheden worden bijgestort. Toen op een aantal locaties nog steeds niet werd voidaan aan de eisen moest het invulwe k verricht worden in het volgend bedrijf, met de toplaagstorter 'Trias'. De toplaag van de drempel aan de Noordzeezijde en de toplaag van de overgangsconstructie worden zowel mat de 'Libra' als met de 'Ham 601' aangebracht. Het gedeelte van de toplaag van de drempel aan de Oosterscheldezijde dat met de steenst ir- ters wordt aangebracht, wordt grotendeels m it de 'Libra' gestort. De vereiste gemiddelde laagdikte bedraagt in ie toplaag van de overgangsconstructie en op horizontale gedeelten in de teen van de topla, g 1,5 x de gemiddelde steendiameter. In de toplaag of op het talud van de drempel moet fe laagdikte 2 x de steendiameter bedragen. Bij Ie uitvoering is gebleken dat met name op het vlakke gedeelte niet altijd wordt voldaan aan de eis met betrekking tot de gemiddelde laagdiki In veel gevallen is ook niet voldaan aan de gemiddelde taludeisen, wat weer leidde tot reparatiestorten. Lokaal te steile taluds kunne t worden goedgekeurd indien bovenstrooms voldoende steen aanwezig is. In het algemeen kan worden gesteld dat de methodiek van het koud tegen elkaar storten van aangrenzende storten tot goede resultate t heeft geleid: er zijn geen wanaansluitingen waargenomen. 180

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1985 | | pagina 14