1. werd gemaakt voor het onderzoek naar de uitwerking van de getijdemping op de schorontwikkeling, dat in 1980 was begonnen (Bericht 105, augustus 1983). Het is gebruikelijk om bij een voorspellend onderzoek te beginnen met de bepaling van d procesrelaties in het te onderzoeken systeem. De verkregen resultaten worden daarna ondergebracht in een model. Na verificatie va het model met natuurmetingen kan het voorspellingen gaan opleveren. Zolang de fysische beschrijving van de procesrelaties niet goed mogelijk is, blijft zo'n verificatie noodzakelijk. Dit geldt zeker ook voor het ingewikkelde krachtenspel dat schuil gaat achter de waarneembare reacties van de morfologie op golven en stroming. Het GEOMOR-onderzoek verloopt dan ook noodzakelijkerwijs langs de hierboven geschetste weg. Van te voren stond vast dat het pad moeilijk zou zijn en hier en daar wellicht schier onbegaanbaar. Dit pessimisme is gebaseerd c p onzekerheden. Kunnen de omstandigheden c e belangrijk zijn voor de huidige morfologische ontwikkelingen voldoende nauwkeurig en frequent worden gemeten om er betrouwbar relaties uit af te leiden tussen waterbeweging en sedimenttransport? De uit de metingen af te leiden overdrachtsfuncties tussen water- en sedimentbeweging zijn in hoge mate empirist h, dat wil zeggen geldig voor lokale omstandigheden en de beschouwde meetree ;s. De vraag die zich dan opdringt is of de gevonden overdrachtsfuncties nog buiten he gekozen meetgebied gelden en ook in de toekomst, bij gedempt getij. Bij de opzet van het onderzoek is getracht t< t Galgconstructie met zand- transportmeter; op de achtergrond de meetponton Fig. 1 en 2. Het stroombeeld in de omgeving van de Galgeplaat bij maximale vloed (1) en eb (2), tijdens springtij op 5 maart 1984 182

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1985 | | pagina 16