meeste van de acht raaien op deze plaat werden in deze periode met intervallen van 1 tot 4 weken gemeten. Uit de gegevens blijkt dat de in het vooronderzoek veronderstelde effecten van storm en rustig weer op de morfologie in grote lijnen ook gelden voor de gehele Galgeplaat. Wel dient een aantal nuances te worden aangebracht. Hoewel algemene trekken aanwijsbaar zijn, hangt het optreden van erosie of sedimentatie toch ook sterk af van lokale omstandigheden, zoals de hoogteligging, de helling en de expositie aan de golven. Sterke sedimentatie treedt vooral op bij hoge springvloeden. Enige golfwerking kan dit effect echter al sterk doen verminderen. Bij storm uit westelijke richtingen vindt men vrijwel overal op de plaat een erosie van gemiddeld 0,5 tot 1 cm. De erosie doet zich het sterkst gelden op de rand van de plaat. Voorwaarde daartoe is wel dat de storm lang genoeg aanhoudt. Als er sprake is van een tijdelijke toeneming van de wind, hangt het morfologische effect in hoge mate af van de getijfase waarin die windtoeneming optrad. Een opvallend verschijnsel dat tijdens deze analyse aan het licht kwam en dat vrij vaak bleek voor te komen, is gelijktijdige erosie van de zuidwestelijke rand van de plaat en sedimentatie in een daarop aansluitende zone van enkele honderden meters breedte binnenwaarts, per getijperiode meestal in de orde van enkele millimeters. Een voorlopige verklaring hiervoor is de volgende: bij harde westenwind en opkomend water veroorzaken de golven in de brandingszone een langsstroming op de rand van de plaat, die samen met de vloedstroom en de opwerveling door de golfwerking leidt tot relatief grote sedimenttransporten. De hoge transportpiek in figuur 4c hangt hiermee samen. Bij het overspoelen van het vlakke hoge deel van de plaat neemt de stroomsnelheid daar af, terwijl de golven nog breken op de plaatrand. Het van de plaatrand opgenomen sediment kan daardoor op het juist overspoelde hoge deel van de plaat bezinken. Stijgt het water nog verder boven de plaatrand, dan verplaatst de in een smalle zone op de plaatrand geconcentreerde branding zich naar een zeer breed brandingsgebied bovenop de plaat. Wanneer de wind niet meer dan krachtig is zullen golven en stroming dan niet meer bij machte zijn het zojuist boven de plaatrand afgezette materiaal weer geheel op te nemen en af te voeren. Een ander verschijnsel dat vaak werd geconstateerd was overwegende erosie van de bovenkant van de plaat, gecombineerd met sedimentatie op de zuidwestelijke rand. Dit 186 verschijnsel treedt op bij wind uit oostelijke richtingen. We vermoeden dat de erosie op df plaat tijdens de eb optreedt, wanneer het transport door versterking van de ebstroom mst een door de wind aangedreven component toeneemt, waarbij de golfwerking in belangrijke mate zorgdraagt voor het in suspensie brenger van het sediment. Bij toenemende waterdiepte op de in de luwte gelegen zuidwestelijke rand van de plaat nemen de stroomsnelheid en de golfwerking daar sterk af, zodat van de plaat opgenomen en aangevoerd sediment daar tot afzetting kan komen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1985 | | pagina 20