dienen. Daartoe zullen verschillende metingen worden verricht. Volgens het werkplan van de aannemer zal de sluiting plaatsvinden in de zomer van 1985. Met de bodem van het cunet ten behoeve van de grondverbetering wordt in principe de bovenkant van het draagkrachtige pleistocene zand gevolgd. Bij de bepaling van de benodigde cunetbreedte is het van belang welke beperkingen worden aangehouden bij de opbouw van het damlichaam. Een relatief smal cunet levert beperkingen op aan de geometrie van het spuitprofiel. Tevens moet dan in verband met de consolidatie van de slappe lagen naast het cunet, worden gerekend op een ruime wachttijd voordat het spuitprofiel mag worden omgevormd tot eindprofiel. Gekozen is voor een oplossing waarbij aan het spuitprofiel nagenoeg geen beperkingen behoeven te worden opgelegd. De benodigde breedte van het cunet varieert op het grootste gedeelte slechts enkele decimeters. In verband met eenvoud in de uitvoering is een overal gelijke bodembreedte als uitgangspunt gekozen, en wel 76 m. Ter plaatse van het laatste sluitgat van het Marollegat wordt het cunet verbreed tot 110 m. Dit maakt het mogelijk zonder gevaar voor instabiliteit aan weerszijden van het laatste sluitgat zanddepots aan te leggen. Voor de kop van het damvak Zuid is de ondergrond van dien aard dat over een lengte van 100 m een dam kan worden uitgebouwd op de bestaande ondergrond. Besloten is daarom het cunet 100 m boven die kop te beëindigen. De afstand tot de kop van damvak Zuid is dan ruim voldoende om instabiliteit bij de kop tijdens het graven van het cunet te voorkomen. Aan de noordzijde wordt het cunet beëindigd bij km 5,45. Om instabiliteit bij de kop van het damvak Speelmansplaten I tijdens het graven van het cunet te voorkomen, eindigt dit damvak bij km 5,55. Voor de aanleg van het damlichaam op de overgangsgebieden voor de kop van de damvakken Zuid en Speelmansplaten I zijn eisen geformuleerd ten aanzien van de spuitprofielen. De specie die vrijkomt uit het cunet wordt geborgen in het westelijk gedeelte van de Molenplaat. Het zand voor het opvullen van het cunet en de aanleg van de damvakken wordt gewonnen in zandwinplaatsen ten noorden van Speelmansplaten I. Om te voorkomen dat tijdens het winningsproces schade ontstaat aan gebieden 198 buiten de zandwinlocatie is de afstand van de zandwingebieden tot het sluiseiland en Speelmansplaten I zo groot gehouden dat de ondergrond beneden een helling van 1:15 vanaf de begrenzing van het wingebied niet wordt geroerd. De bekledingsklei wordt grotendeels betrokken uit depots ten noordwesten van de Kreekrakbruggen. Deze klei is vrijgekomen bi de ontgraving van het Bathse Spuikanaal. Ontbrekende klei en de klei voor onder de blokkenglooiing moet worden geleverd door de aannemer. De voor de aanleg benodigde stortsteen won t betrokken uit de westelijke Markiezaatskade. In het ontwerp van de sluitkade is destijds de mogelijkheid meegenomen tot terugwinnnen en hergebruik van de stortsteen. Uit de vrijkomende stortsteen wordt steen van 300-1000 kg geselecteerd, die onder andere wordt gebruikt als vervangende glooiingsconstructie op het westelijk talud van de Markiezaatskade.

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1985 | | pagina 32