tijd ns de ontgravingsperiode te worden gei ouden tussen N.A.P. en N.A.P. - 0,30 m. Vo> r de berging van de overige specie is de voc malige zandwinput aangewezen, en het dep ot Molenplaat-West, omdat in de bergingen vóc Bergen op Zoom en in de Appelzak alleen zan ierige specie mag worden geborgen. Omdat ook de zanderige specie sterk slibhoudend is, me slibfracties tussen 10 en 25%, zijn behalve selt rtief baggeren ook aanvullende maatregelen op et stort nodig om de specie geschikt te ma en als ophoogzand. De naatregelen zijn erop gericht om het slib van het zand te scheiden. Daartoe is het ber ingsgebied in twee compartimenten ver- dee d, een landvormingscompartiment en een slib ergingscompartiment. In het landvormings- con partiment wordt de waterstand door middel van pompen laag gehouden, niet hoger dan N.A.P. Daardoor zal met het perswater ook het aanwezige slib worden afgevoerd van het stort tot aan de waterlijn. Op het stort worden regu lerende werkzaamheden uitgevoerd: met behulp van perskaden worden smalle storten gecreëerd, waardoor de stroomsnelheid op het stort hoog blijft. Het slib wordt vervolgens met het pers water naar het slibbergingscompartiment gepompt. In de slibvang krijgt het slib de gelegenheid om te bezinken. Het stortwater wordt via de slibvang en het randmeer afgevoerd naar de Oosterschelde. Het baggerwerk wordt uitgevoerd met twee cutterzuigers. De eerste zuiger is in maart 1984 op een ponton via de Schelde/Rijn-verbinding in het kanaalpand ten zuiden van de Kreek- rakbrug gebracht. De 100 m brede strook tussen het Schelde/Rijn-kanaal en het Spui- kanaal werd rollend op rubberen luchtzakken Fig. 4. Specieberging met scheiding van zand en slib 201

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1985 | | pagina 35