en ele Brabantse riviertjes. Op het Zoommeer loztn de Zoom en enkele polders. De verbinding tussen het Volkerakmeer en de Oc .terschelde wordt gevormd door de Kram- me sluizen, die zijn voorzien van een systeem orr zoet en zout water van elkaar te scheiden. Da irmee wordt voorkomen dat er teveel zout wa er in het Volkerakmeer terecht komt. De Oesterdam vormt de scheiding tussen het Zo mmeer en de Oosterschelde. De Kreekrak- slu zen verbinden het Zoommeer met het Ar werpse Kanaalpand; ook zij zijn voorzien vai een zoet/zout-scheidingssysteem. Over- tol g water kan via de Bathse Spuisluis naar de Wr sterschelde worden afgevoerd. De capaciteit vadit spuikanaal is 100 m3 per seconde. He Volkerakmeer/Zoommeer zal hoogstwaar- sci jnlijk een vast peil krijgen op N.A.P. Het be id is erop gericht van het gebied een multi- fur ;tioneel zoetwaterbekken te maken. He beleid zal worden uitgevoerd aan de hand vai een waterhuishoudkundig beheersplan wa rin onder meer het doorspoelbeheer wordt orr chreven, en een inrichtingsplan met locaties vo< r recreatiefaciliteiten. Eventueel zullen nog aai vullende civiele werken worden uitgevoerd. On plannen te kunnen opstellen is vooraf inz :ht noodzakelijk in de te verwachten water- kw liteit. Daartoe is een aantal verschillende vor spellingsmethoden gebruikt om de ge\ olgen van de nutriëntenbelasting te bepalen. De nethoden worden hierna kort omschreven, en Ie belangrijkste resultaten besproken. Vo spellingsmethoden W; erkwaliteitsvoorspellingen met betrekking tot Ie eutrofiëring zijn met name gericht op vor spellingen van nutriënten en algenconcen- tra es. De hoeveelheid algen wordt meestal uit; rdrukt in chlorofyl, de hoeveelheid groen pig tent die in algen voorkomt. De roduktie van algen vindt plaats onder inv ed van het zonlicht en onder opneming van de het water aanwezige voedingsstoffen, wa van fosfor, stikstof en silicium de belang rijk e zijn. Komen de nutriënten in geringe hoe eelheden voor, dan bepaalt de nutriënt wa. van relatief het minst aanwezig is, de alg ibiomassa. Komen de nutriënten in over- ma, voor, dan bepaalt de hoeveelheid licht- ene gie de bovengrens van de algenbiomassa. Pro essen die kunnen zorgen voor vermindering van fe hoeveelheid algen zijn sterfte, sedimen- tati consumptie door dierlijke organismen als wal rvlooien, en uitspoeling. De sterfte van algf i hangt waarschijnlijk samen met factoren als utriënten- en lichtbeperking en een dalende watertemperatuur in het najaar. Graas, con sumptie van algen door dierlijke organismen, kan de hoeveelheid algen op een laag niveau houden bij een relatief hoge produktie. Uit spoeling is alleen van betekenis als de verblijftijd kort is. Op grond van metingen in vijftig Nederlandse meren heeft de Coördinatiecommissie Uitvoering Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (CUWVO) een aantal relaties vastgesteld waarmee de bovengrens van het zomerge- middelde van het chlorofylgehalte kan worden bepaald in relatie tot het onderwaterklimaat en de gehalten aan totaal fosfaat en totaal stikstof (figuur 2). De optredende bovengrens is het minimum van de bovengrenzen bij respectieve lijk licht-, fosfaat- en stikstof beperking. Aangezien de bovengrens bij deze relatie hoogst waarschijnlijk bepaald wordt door meren waarin de beperking van de algenbiomassa door zoö plankton of uitspoeling minimaal is, zijn de berekende verwachtingswaarden voor de boven grens van het chlorofylgehalte over de zomer in feite pessimistisch. Een andere benadering is die van Vollenweider. Vollenweider heeft een relatie vastgesteld tussen het zomergemiddelde chlorofylgehalte, de fosfaatbelasting en de verblijftijd. Deze methode tracht door middel van een eenvoudige massabalansvergelijking en statis tische relaties tot een voorspelling van de algen biomassa te komen; hij veronderstelt dat de meren fosfaatbeperkt zijn (figuur 3). Bij het opstellen van de relatie zijn waarschijnlijk ook stikstof- en lichtbeperkte meren betrokken; eveneens werden impliciet de graas door zoö plankton en andere sterfteprocessen van het fytoplankton meegenomen. Lijnrecht tegenover deze eenvoudige statistische benaderingen staat de aanpak van BLOOM II/ CHARON. Dit model is een koppeling van het algenbloeimodel BLOOM II en het chemisch model CHARON, beide door het Waterloop kundig Laboratorium in Delft ontwikeld, in samenwerking met de Hoofdafdeling Milieu en Inrichting van de Deltadienst. In het model BLOOM ll/CHARON zijn de belang rijkste processen die zich in het water afspelen in wiskundige formules vastgelegd. Daarmee worden de chemische watersamenstelling en de hoeveelheid algen berekend. Het model levert voor elk tijdstip de uitvoer van de hoeveelheden van tien algensoorten, de concentratie van chlorofyl en de verdeling van de nutriënten stikstof, fosfor en silicium over algen en de overige verbindingen, zoals nitraat en ammonium; bovendien de concentraties van alle gemodelleerde verbindingen, zoals de zuurgraad en de zuurstofconcentratie.

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1985 | | pagina 39