Evaluatie van het
funderingsbed
In mei 1984 kwam het funderingsbed
gereed, een essentieel onderdeel van de
stormvloedkering.
Het ontwerp van het materieel voor de
uitvoering van het funderingsbed is al
beschreven in voorgaande Berichten. Wat
hieronder volgt dient alleen ter opfrissing
van het geheugen.
Het funderingsbed is de filterconstructie tussen
het Oosterscheldezand en de pijler, of tussen
het Oosterscheldezand en de van de waterlijn
gestorte breuksteen en staalslakken.
Het funderingsbed moet allereerst het
Oosterscheldezand vasthouden, wanneer er bij
gesloten kering verhangen optreden in de
ondergrond als gevolg van de golven op de
kering en het waterstandsverschil over de
kering; daarnaast moet het funderingsbed
stroombestendig zijn tijdens de bouw, en
voldoende draagkracht en schuif weerstand
leveren aan de pijlers en de drempel en
tenslotte voldoende vlak zijn als steunvlak voor
de pijlers.
Hiervoor zijn op de wal matconstructies
gefabriceerd van 42 m breed en 200 m lang, die
met behulp van de mattenlegger 'Cardium'
naast elkaar dwars op de kering gelegd werden.
De afstand hart op hart bedroeg 45 m. De
tussenliggende naden van gemiddeld 3 meter
breed werden door de 'Jan Heymans' afgedekt
met een los filter. Op de hierboven beschreven
matten werd ter plaatse van de pijlers een
bovenmat van 30 x 60 m gelegd, als
bescherming van de ondermat.
De losgestorte filters tussen de ondermatten
zijn om de stroombêstendigheid te verzekeren
afgedekt met grindwiepenmatten.
Vanwege de hoge dynamische verhangen op
het grensvlak van Oosterscheldezand en filter
was een fysisch ondoordringbaar filter
ontworpen, bestaande uit van beneden naar
boven een 12 cm dikke zandlaag, een 12 cm
dikke fijne grindlaag en een 14 cm dikke grove
grindlaag. Deze lagen werden vormvast verpakt
door middel van kunststofdoeken, korven en
pennen. Hierdoor was het mogelijk de matten
op te rollen op een cilinder van 15 m diameter,
172
ze daarmee te transporteren en vervolgens af te
zinken in 35 m diep water.
Aangezien de matten tevens de
funderingsgrondslag vormen voor de pijlers,
was het noodzakelijk de grondslag onder de
pijlers op voldoende diepte min of meer vlak te
zuigen. Dat werk was ook uitgevoerd door het
gespecialiseerde werkschip 'Cardium', dat met
een 44 m brede zuigmond de bodem vlakte en
aan de andere kant tegelijk de matten legde.
Aanvankelijk zouden de 200 m lange matten op
afstanden van 45 m hart op hart gelegd
worden, met een overlap.
Dit maakte het mogelijk het bed in eenzelfde
kentering open te leggen en af te dekken.
Gezien de in proeven vastgestelde
onderloopsheid in de overlap is besloten de
matten 42 m breed te maken en de 3 m brede
naad er tussen af te dekken met een filter
bestaande uit een onderlaag van grind-zand
1/32 mm, een tussenlaag van grind 30/60 mm
met daarop een laag basalt 40/200 mm. Deze
materialen werden aangebracht met behulp var
een stortpijp, opgehangen in de 'Jan
Heymans'.
De 9 m brede verdeelmond onder aan de pijp
zorgde ervoor dat de materialen regelmatig en
over voldoende breedte werden aangebracht.
Door deze wijziging was het niet meer mogelijk
om het bed in eenzelfde kentering open te
leggen en af te dekken.
Vanwege de verwachte erosie van zand uit de
openliggende naden was het noodzakelijk zo
spoedig mogelijk af te storten. Dit betekende
een zware druk op de organisatie van het
bedrijf.
De ondermatten werden daar waar de pijlers
zouden worden neergezet, na opgeschoond te
zijn door de 'Cardium' afgedekt met een